ECLI:NL:RBMNE:2021:3889

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
11 augustus 2021
Publicatiedatum
17 augustus 2021
Zaaknummer
8914659 UC EXPL 20-10206
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot medehuurder van sociale huurwoning door dochter van oudere ouders

In deze zaak vorderden eisers, bestaande uit een ouderpaar en hun dochter, dat de dochter als medehuurder zou worden aangemerkt van de sociale huurwoning die de ouders huren van Stichting Mitros. De ouders, die op leeftijd zijn, stelden dat de dochter hen mantelzorg verleent en dat zij voldoet aan de vereisten van artikel 7:267 van het Burgerlijk Wetboek om medehuurder te worden. Mitros wees het verzoek af, omdat de dochter volgens hen niet voldeed aan de voorwaarden, met name op financieel gebied. De kantonrechter heeft de zaak behandeld en op 11 augustus 2021 vonnis gewezen. De rechter concludeerde dat de dochter vanuit financieel oogpunt onvoldoende waarborg biedt voor een behoorlijke nakoming van de huur. De eisers hebben geen overtuigend bewijs geleverd dat de dochter in staat is om de huur te betalen. De kantonrechter wees de vordering van eisers af en veroordeelde hen in de proceskosten van Mitros, die op dat moment waren begroot op € 498,00. De beslissing werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
kantonrechter
locatie Utrecht
zaaknummer: 8914659 UC EXPL 20-10206 aw/1370
Vonnis van 11 augustus 2021
inzake

1.[eiser sub 1] ,

wonende te [woonplaats] ,
2.
[eiseres sub 2],
wonende te [woonplaats] ,
3.
[eiseres sub 3],
wonende te [woonplaats] ,
eisers,
gemachtigde: mr. J.C.N.T. van Haren,
tegen:
de stichting
Stichting Mitros,
gevestigd te Utrecht,
verder ook te noemen: Mitros,
gedaagde,
gemachtigde: mr. P.F.M. Broos.

1.De procedure

Hoe de procedure is verlopen, blijkt uit het volgende:
 de dagvaarding met 5 producties is op 4 december 2020 bij Mitros bezorgd,
 Mitros heeft schriftelijk op de dagvaarding gereageerd (conclusie van antwoord). Zij heeft 3 producties bijgevoegd,
 eisers hebben ten behoeve van de mondelinge behandeling per e-mail op 7 respectievelijk 9 juli 2021 aanvullende stukken toegezonden,
 de mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 13 juli 2021. Van wat er is besproken heeft de griffier aantekening gemaakt. Aan het slot van de zitting heeft de kantonrechter meegedeeld dat op 11 augustus 2021 vonnis zal worden gewezen.

2.Waar gaat het om?

2.1.
[eiseres sub 3] , eiseres sub 3 (hierna ook te noemen: de dochter), is de dochter van [eiser sub 1] en [eiseres sub 2] , eisers sub 1 en 2 (hierna ook te noemen: de ouders). Zij wonen allen in een woning met het adres [adres 1] in [plaatsnaam 1] . De ouders huren die woning van Mitros sinds 18 oktober 2004. Het gaat om een sociale huurwoning met 5 kamers en een huurprijs van (momenteel) € 659,52 per maand.
De dochter is momenteel 29 jaar oud. Haar ouders zijn 83 respectievelijk 69 jaar oud.
2.2.
In een door eisers overgelegd afschrift uit de Basisregistratie personen van 15 juli 2020 ten aanzien van de dochter, staat onder meer het volgende:
2.3.
Eisers hebben aan Mitros gevraagd of de dochter medehuurder mag worden. Mitros heeft dat verzoek bij brief van 2 juni 2020 afgewezen.

3.Wat willen eisers en wat vindt Mitros daarvan?

3.1.
Eisers vorderen in deze rechtszaak dat de kantonrechter bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, zal bepalen dat de dochter met ingang van de datum van het te wijzen vonnis, althans een andere door de kantonrechter te bepalen datum, medehuurder zal zijn van de woning aan de [adres 1] in [plaatsnaam 1] en dat de kantonrechter Mitros zal veroordelen in de proceskosten.
3.2.
Eisers leggen aan die vordering ten grondslag dat de dochter voldoet aan alle vereisten van artikel 7:267 van het Burgerlijk Wetboek (BW) om medehuurder te worden omdat:
  • zij langer dan twee jaar haar hoofdverblijf heeft in het gehuurde;
  • zij met haar ouders een duurzame gemeenschappelijke huishouding voert; en
  • zij uit financieel oogpunt voldoende waarborg biedt voor een behoorlijke nakoming van de huur.
Eisers benadrukken dat de ouders op leeftijd zijn en diverse gezondheidsproblemen hebben. Om die reden is het noodzakelijk dat de dochter bij de ouders inwoont om mantelzorg te kunnen verlenen.
3.3.
Volgens Mitros voldoet de dochter aan geen van de wettelijke vereisten om medehuurder te worden en heeft het verzoek tot medehuurderschap kennelijk de strekking om de dochter op korte termijn de positie van huurder te verschaffen. Mitros verzoekt de kantonrechter daarom de vordering van eisers af te wijzen.
Mitros heeft er overigens geen enkel bezwaar tegen dat de dochter bij de ouders inwoont om voor hen te zorgen. Het is daarvoor niet nodig dat zij medehuurder wordt.

4.Wat is de beslissing van de kantonrechter?

4.1.
De vordering van eisers wordt afgewezen, om de volgende redenen.
De motivering
4.2.
In lid 3 van artikel 7:267 van het BW is onder sub a tot en met c bepaald in welke gevallen de rechter de vordering tot het bepalen van medehuurderschap afwijst.
Het gaat om de volgende situaties:
  • a) de beoogd medehuurder heeft niet gedurende tenminste twee jaar zijn hoofdverblijf in het gehuurde en heeft niet met de hoofdhuurder een duurzame gemeenschappelijke huishouding;
  • b) de vordering heeft kennelijk slechts de strekking om de beoogd medehuurder op korte termijn de positie van huurder te verschaffen; en
  • c) de beoogd medehuurder biedt vanuit financieel oogpunt onvoldoende waarborg voor een behoorlijke nakoming van de huur.
Als een van deze situaties zich voordoet, moet de kantonrechter de vordering tot het bepalen van medehuurderschap afwijzen. De kantonrechter heeft dan niet de mogelijkheid om anders te beslissen.
4.3.
In dit geval doet de situatie omschreven onder sub c zich voor. De dochter biedt vanuit financieel oogpunt onvoldoende waarborg voor een behoorlijke nakoming van de huur van de woning. De kantonrechter komt tot dat oordeel op grond van het volgende.
4.4.
Eisers hebben bij dagvaarding een viertal opeenvolgende loonstroken op naam van de dochter overgelegd, ter onderbouwing van hun stelling dat zij maandelijks circa € 1.000,00 netto aan loon ontvangt.
Blijkens die loonstroken is geen sprake (geweest) van een vast dienstverband, maar van een flexcontract. Mitros heeft in de conclusie van antwoord al opgemerkt dat die loonstroken zien op een korte periode van 4 weken in 2020 en dat daaruit niet blijkt dat de dochter ook nu nog regelmatige inkomsten uit werk heeft.
Eisers hebben na de conclusie van antwoord geen recentere loonstroken toegestuurd, maar een aantal (niet opeenvolgende) bankrekeningafschriften en/of -overzichten inzake een op naam van de dochter gestelde bankrekening, waarop zeven bijschrijvingen met de omschrijving “Salarisbetaling” staan. Het merendeel van die salarisbetalingen, te weten vijf, is ontvangen in 2020. Slechts twee betalingen hebben betrekking op 2021, namelijk een bedrag van € 22,68 aan salaris dat is bijgeschreven op 8 maart 2021 en een bedrag van € 442,78 aan salaris dat is bijgeschreven op 23 juni 2021. Die door eisers overgelegde stukken zijn daarom een onvoldoende onderbouwing van hun stelling dat de dochter (nu nog) circa € 1.000,00 netto per maand verdient.
Stukken waaruit blijkt dat de dochter duurzaam maandelijks over een salaris van een bepaalde omvang (heeft) beschikt, hebben eisers niet overgelegd.
4.5.
Verder is van belang dat de dochter ter zitting heeft toegelicht dat de reden voor haar terugkeer naar de ouderlijke woning niet alleen was dat haar ouders zorg nodig hadden en dat zij die zorg steeds moeilijker kon verlenen vanuit [plaatsnaam 2] , waar zij naar eigen zeggen eerder verbleef. Zij is ook teruggekeerd vanwege haar eigen financiële situatie. Door het verblijf bij haar ouders kan zij de opgelopen studieschuld aflossen. Deze omstandigheid draagt niet bij aan de stelling van eisers dat de dochter vanuit financieel oogpunt voldoende waarborg biedt voor een behoorlijke nakoming van de huur voor de woning, maar doet afbreuk daaraan.
4.6.
Daar komt nog bij, zoals Mitros heeft aangevoerd, dat volgens het toewijzingssysteem van sociale huurwoningen (zoals vastgelegd in de Huisvestingsverordening van de gemeente [gemeente 1] ) een woning met een huurprijs van € 659,52 bij een inkomen van € 1.000,00 netto per maand als niet passend wordt aangemerkt, geheel ongeacht of aanspraak kan worden gemaakt op huurtoeslag. Dit impliceert dat men met een netto loon van € 1.000,00 per maand niet in staat wordt geacht de huur van € 659,52 per maand op te brengen.
4.7.
Omdat eisers wat betreft het vanuit financieel voldoende waarborg bieden voor een behoorlijke nakoming van de huur door de dochter, niet voldoen aan hun stelplicht wordt aan bewijslevering op dat punt niet toegekomen.
Conclusie
4.8.
De conclusie moet dan ook zijn dat de dochter vanuit financieel oogpunt onvoldoende waarborg biedt voor een behoorlijke nakoming van de huur. De vordering van eisers moet daarom worden afgewezen. De vraag of de overige afwijzingsgronden hier aan de orde zijn oftewel de vraag of de dochter aan de overige vereisten voor het verkrijgen van medehuurderschap voldoet, behoeft geen bespreking meer.
Proceskosten
4.9.
Eisers hebben ongelijk gekregen. Zij moeten daarom de proceskosten van Mitros betalen. Die kosten worden tot vandaag begroot op € 498,00 (2 punten x het tarief van € 249,00). De nakosten worden toegewezen als hierna in de beslissing te melden.

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
wijst de vordering af;
5.2.
veroordeelt eisers hoofdelijk, in die zin dat wanneer de een betaalt de ander tot de hoogte van die betaling zal zijn bevrijd, tot betaling van de proceskosten aan de zijde van Mitros, tot vandaag begroot op € 498,00;
5.3.
veroordeelt eisers hoofdelijk, in die zin dat wanneer de een betaalt de ander tot de hoogte van die betaling zal zijn bevrijd, en onder de voorwaarde dat eisers niet binnen 14 dagen na aanschrijving door Mitros volledig aan de veroordeling onder 5.2. voldoen, in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 124,00 aan salaris gemachtigde, te vermeerderen, indien betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, met de explootkosten van betekening van het vonnis;
5.4.
verklaart deze kostenveroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Ramsaroep, kantonrechter, en is in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 11 augustus 2021.