In deze uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland, enkelvoudige kamer, op 10 augustus 2021, wordt het verzoek van de verzoeker om vergoeding van proceskosten behandeld. De verzoeker, vertegenwoordigd door mr. J. Sajtos, had op 3 november 2020 een verzoek ingediend om zijn arbeidsongeschiktheid opnieuw te laten beoordelen. Na een ingebrekestelling op 21 januari 2021 en een beroep op 8 april 2021 tegen het niet tijdig nemen van een beslissing, heeft verweerder, de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, op 29 april 2021 een besluit genomen. Dit leidde ertoe dat de verzoeker zijn beroep introk en een vergoeding voor de proceskosten vroeg.
De rechtbank overweegt dat, wanneer een beroep wordt ingetrokken omdat het bestuursorgaan tegemoet is gekomen aan de indiener, de rechtbank kan bepalen dat de proceskosten door de verweerder moeten worden vergoed. Dit is vastgelegd in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank heeft vastgesteld dat de proceskosten van de verzoeker, die door de verweerder moeten worden vergoed, € 748,- bedragen. Dit bedrag is gebaseerd op 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, met een waarde per punt van € 748,- en een wegingsfactor van 1.
Daarnaast moet de verweerder ook het griffierecht aan de verzoeker betalen, zoals bepaald in artikel 8:41 van de Awb. De rechtbank heeft in haar beslissing de verweerder veroordeeld tot betaling van € 748,- aan proceskosten aan de verzoeker. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over hun recht om in verzet te gaan tegen deze uitspraak binnen zes weken na verzending.