ECLI:NL:RBMNE:2021:3877

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
18 augustus 2021
Publicatiedatum
16 augustus 2021
Zaaknummer
9003100
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling tot betaling van buitengerechtelijke kosten en proceskosten in een geschil over bromfietsverzekeringen

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 18 augustus 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen Achmea Schadeverzekeringen N.V. en een minderjarige gedaagde. De gedaagde had op 13 juni 2020 een bromfietsverzekering afgesloten, maar had de premie niet betaald. Achmea heeft de verzekering beëindigd en de vordering ter incasso uit handen gegeven. De gedaagde heeft na de dagvaarding een deel van de premie betaald, maar niet de buitengerechtelijke incassokosten en de proceskosten. Achmea vorderde deze kosten in de procedure.

De kantonrechter oordeelde dat de gedaagde wel degelijk verantwoordelijk was voor de betaling van de premie en de bijkomende kosten. De rechter vond dat Achmea voldoende pogingen had ondernomen om de gedaagde te sommeren tot betaling, en dat de gedaagde had gehandeld met toestemming van zijn wettelijk vertegenwoordigers. De kantonrechter wees de vordering van Achmea toe, inclusief de buitengerechtelijke kosten en de wettelijke rente. De gedaagde werd veroordeeld in de proceskosten, die door de kantonrechter werden begroot op € 340,76.

De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheid van minderjarigen in contractuele verplichtingen en de mogelijkheid voor verzekeraars om kosten te verhalen bij niet-betaling van premies. De kantonrechter verklaarde het vonnis uitvoerbaar bij voorraad en wees het meer of anders gevorderde af.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
kantonrechter
locatie Utrecht
zaaknummer: 9003100 UC EXPL 21-991 QR/46974
Vonnis van 18 augustus 2021
inzake
de naamloze vennootschap
Achmea Schadeverzekeringen N.V., h.o.d.n. Centraal Beheer Achmea,
gevestigd te Apeldoorn,
verder ook te noemen Achmea,
eisende partij,
gemachtigde: Syncasso Gerechtsdeurwaarders B.V.,
tegen:
[gedaagde],
wonende te [woonplaats] ,
verder ook te noemen [gedaagde] ,
gedaagde partij,
procederend in persoon.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding;
- de conclusie van antwoord;
- de conclusie van repliek;
- de conclusie van dupliek;
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.Waar gaat het over?

2.1.
[gedaagde] heeft bij Achmea op 13 juni 2020 een bromfietsverzekering afgesloten. Op 23 juli 2020 en op 6 september 2020 heeft [gedaagde] de verzekering gewijzigd, waarbij telkens een andere brommer werd verzekerd. [gedaagde] heeft vervolgens de premie van september 2020 niet betaald. Achmea heeft [gedaagde] hieraan herinnerd op 22 september 2020 en op 7 oktober 2020. Ook in oktober 2020 volgde er geen premiebetaling. Achmea heeft de bromfietsverzekering beëindigd per 26 oktober 2020. Achmea heeft haar vordering ter incasso uit handen gegeven om de achterstallige betalingen te innen. Op 25 januari 2021, heeft (de moeder van) [gedaagde] contact gezocht met Achmea over de vordering. [gedaagde] heeft vervolgens € 91,90 betaald aan Achmea.
2.2.
Bij conclusie van repliek heeft Achmea haar eis verminderd met de betaling van € 91,90. Achmea vordert in deze procedure nog wel de betaling van de buitengerechtelijke incassokosten en de wettelijke rente. Achmea is van mening dat de kosten van het geding voor rekening komen van [gedaagde] .
2.3.
[gedaagde] heeft uitgelegd dat hij vóór de dagvaarding niets van Achmea heeft gehoord. Er is in ieder geval geen aanmaning per post ontvangen en daarom vindt [gedaagde] het niet redelijk dat hij veroordeeld wordt in de kosten van de procedure.

3.De beoordeling

3.1.
Het geschil spitst zich toe op de vraag of [gedaagde] gehouden is de buitengerechtelijke kosten en de kosten van de procedure te voldoen. De kantonrechter vindt van wel en licht dit als volgt toe.
Is sprake van onredelijke buitengerechtelijke kosten en nodeloos procederen? Nee
3.2.
Niet ter discussie staat dat [gedaagde] de door hem verschuldigde premie voor de door hem afgesloten brommerverzekering pas betaald heeft nadat de dagvaarding was uitgebracht. [gedaagde] heeft echter de buitengerechtelijke incassokosten ook na dagvaarding niet betaald. Daarom heeft Achmea de zaak aangebracht bij de kantonrechter en is griffierecht (€ 126,00) verschuldigd geworden.
3.3.
Achmea heeft gesteld dat zij [gedaagde] voldoende keren kenbaar heeft gemaakt dat de kosten van de procedure voorkomen konden worden door het voldoen van de hoofdsom. Achmea heeft daartoe twee herinneringen en een royementsbrief aan het bij Achmea bekende briefadres van [gedaagde] gestuurd. Daarnaast heeft de gemachtigde van Achmea, naast de kosteloze aanmaning, nog twee aanmaningen aan [gedaagde] gestuurd. Ook zijn er sms-berichten met een betalingsherinnering gestuurd naar het nummer wat bij Achmea bekend was van [gedaagde] . De kantonrechter is van oordeel dat Achmea [gedaagde] tijdig en correct heeft gesommeerd tot betaling van het achterstallige premies.
3.4.
De kantonrechter volgt [gedaagde] verder niet in zijn stelling dat Achmea contact had moeten opnemen met zijn ouders. De vader van [gedaagde] is twee keer op de rolzitting geweest en heeft niet gezegd dat zijn zoon zonder zijn toestemming verschillende brommers heeft gekocht en evenmin dat hij geen toestemming had om daarvoor een verzekering af te sluiten. De kantonrechter gaat er dan ook vanuit dat [gedaagde] heeft gehandeld met toestemming van zijn wettelijk vertegenwoordigers bij het aangaan van de overeenkomsten. Het is ook niet ongebruikelijk dat dit soort overeenkomsten worden gesloten door jongeren die nog geen 18 zijn. Ervan uitgaande dat [gedaagde] dus bekwaam was de brommers te kopen en daarvoor een verzekering af te sluiten, heeft hij te gelden als contractpartij die gehouden was premie te betalen voor de verzekeringen. Dat [gedaagde] er zelf vervolgens voor heeft gekozen om niet zijn ouders in te lichten, nadat hij meerdere keren gesommeerd werd tot betaling van de premie, komt voor zijn rekening en risico. Gelet op het voorgaande staat het verweer van [gedaagde] aan toewijzing van de vordering niet in de weg.
Buitengerechtelijke incassokosten
3.5.
De aanmaning(en) die Achmea heeft gestuurd voldoen aan de wettelijke eisen en het gevorderde bedrag komt overeen met het geldende tarief. De kantonrechter zal [gedaagde] dan ook veroordelen tot betaling van het gevorderde bedrag van € 48,40.
De wettelijke rente
3.6.
Achmea heeft het in de dagvaarding gevorderde bedrag weliswaar verminderd met de op 25 januari 2021 betaalde hoofdsom, maar niet met de vordering tot betaling van de wettelijke rente over de hoofdsom tot de dag van betaling. Die wettelijk verschuldigde rente zal worden toegewezen.
Proceskosten
3.7.
Artikel 237 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering bepaalt dat een partij die bij vonnis in het ongelijk wordt gesteld, in de kosten wordt veroordeeld.
Wel kan de rechter de kosten die nodeloos werden aangewend of veroorzaakt, voor rekening laten van de partij die deze kosten aanwendde of veroorzaakte. Omdat hiervoor is vastgesteld dat Achmea recht heeft op betaling van de gevorderde buitengerechtelijke kosten, kan niet worden gezegd dat Achmea nodeloos heeft gehandeld door de dagvaarding aan te brengen nadat de hoofdsom was voldaan. [gedaagde] zal dus, als in het ongelijk gestelde partij, in de kosten van het geding worden veroordeeld.
- dagvaarding € 140,76
- griffierecht € 126,00
- salaris gemachtigde €
74,00(2 punten x tarief € 37,00)
Totaal € 340,76

4.De beslissing

De kantonrechter:
4.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan Achmea tegen bewijs van kwijting te betalen:
  • de wettelijke rente over € 91,90 vanaf de dag van de dagvaarding tot de betaling op 25 januari 2021;
  • € 48,40 aan buitengerechtelijke kosten;
  • de proceskosten aan de zijde van Achmea, tot de uitspraak van dit vonnis begroot op € 340,76, waarin begrepen € 74,00 aan salaris gemachtigde;
4.2.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
4.3.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. D.C.P.M. Straver, kantonrechter, en is in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 18 augustus 2021.