ECLI:NL:RBMNE:2021:3871

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
18 augustus 2021
Publicatiedatum
16 augustus 2021
Zaaknummer
C/16/507588 / HL ZA 20-252
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Zorgplicht van assurantietussenpersoon bij onderverzekering en controle van woninginhoud

In deze zaak, die voor de Rechtbank Midden-Nederland is behandeld, gaat het om de aansprakelijkheid van een assurantietussenpersoon, [gedaagde], voor schade die is ontstaan door onderverzekering van een woning. [eiser sub 1] c.s. had zijn woning in [plaatsnaam] verzekerd via [gedaagde] bij Nh1816 Verzekeringen. De woning was verzekerd voor € 185.000,00, gebaseerd op een herbouwwaarde die berekend was op basis van een inhoud van 375 m³. Na een brand op 7 november 2015 bleek dat de werkelijke inhoud 417,94 m³ was, wat leidde tot onderverzekering. [eiser sub 1] c.s. vordert schadevergoeding van [gedaagde] omdat deze geen garantie tegen onderverzekering had opgenomen in de polis en de inhoud van de woning niet correct had vastgesteld.

De rechtbank oordeelt dat [gedaagde] haar zorgplicht heeft geschonden door niet te verifiëren of het opgegeven aantal m³ correct was. De rechtbank stelt vast dat de schade die [eiser sub 1] c.s. heeft geleden, voortvloeit uit deze fout van [gedaagde]. De hoogte van de schade moet nog worden vastgesteld, en partijen worden in de gelegenheid gesteld om hierover nadere informatie te verstrekken. De zaak is aangehouden voor het nemen van akten door beide partijen, waarbij [eiser sub 1] c.s. zijn stelling over de noodzaak tot verkoop van de woning verder moet onderbouwen.

De rechtbank heeft in deze tussenvonnis de aansprakelijkheid van [gedaagde] erkend, maar de exacte schadevergoeding is nog niet vastgesteld. De zaak zal opnieuw op de rol komen voor verdere behandeling.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
handelskamer
locatie Lelystad
zaaknummer / rolnummer: C/16/507588 / HL ZA 20-252
Vonnis van 18 augustus 2021
in de zaak van

1.[eiser sub 1] ,

en
2.
[eiseres sub 2],
beiden wonende te [woonplaats] ,
eisers,
advocaat mr. S. Pershad te 's-Gravenhage,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
gedaagde,
advocaat mr. M.B. Esseling te Rotterdam.
Partijen zullen hierna [eiser sub 1] c.s. (in mannelijk enkelvoud) en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit het tussenvonnis van 16 december 2020, waarin een mondelinge behandeling is bepaald. Die mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 2 april 2021. Daarvan is proces-verbaal opgemaakt.
1.2.
Na de mondelinge behandeling is op verzoek van partijen de zaak aangehouden, om te bezien of zij een minnelijke schikking konden bereiken. Dat is niet gelukt, waarna bepaald is dat een vonnis zal worden uitgesproken.

2.De beoordeling

Waar gaat de zaak over en wat beslist de rechtbank

2.1.
[gedaagde] is een verzekeringstussenpersoon. [eiser sub 1] c.s. had zijn voormalige woning in [plaatsnaam] (op de [adres] ) in 2011 via [gedaagde] verzekerd bij Nh1816 Verzekeringen (hierna: Nh1816). De woning was verzekerd voor € 185.000,00, gebaseerd op een herbouwwaarde van € 180.000,00. Laatstgenoemd bedrag is berekend door in de herbouwwaardemeter (productie 2 van [gedaagde] ) de inhoud van de woning te stellen op 375 m³, en dat te vermenigvuldigen met de toenmalige in de herbouwwaardemeter bepaalde prijsstelling van € 480,00 per m³. De woning is op 7 november 2015 afgebrand. Daarna bleek dat de woning onderverzekerd was. De werkelijke inhoud (daar zijn partijen het over eens geworden) bedroeg 417,94 m³. Een garantie tegen onderverzekering (zie onder 4.5 van de polisvoorwaarden, productie 1 van [gedaagde] ) heeft [gedaagde] niet in de polis laten opnemen. Dat dit laatste een fout van [gedaagde] was, daar zijn partijen het over eens. Na de brand heeft [eiser sub 1] c.s. niet herbouwd, maar hij heeft de restanten verkocht. Nh1816 heeft door de onderverzekering een lager schadebedrag uitgekeerd aan [eiser sub 1] c.s. dan waarop [eiser sub 1] c.s. aanspraak zou kunnen hebben als geen sprake zou zijn van onderverzekering. Volgens [eiser sub 1] c.s. is er daardoor schade ontstaan, en is [gedaagde] daarvoor aansprakelijk.
2.2.
Volgens [eiser sub 1] c.s. bedraagt die schade € 68.177,61. Die schade vordert [eiser sub 1] c.s. in deze procedure van [gedaagde] , met nevenvorderingen. [gedaagde] is het daarmee niet eens en voert verweer.
2.3.
De rechtbank overweegt hierna dat de onderverzekering door een fout van [gedaagde] - ook voor het aantal m³ - is ontstaan. [gedaagde] moet de daardoor ontstane schade betalen. Hoe hoog die schade is en in hoeverre tussen de schade en de onderverzekering een verband bestaat, kan de rechtbank nog niet bepalen. Daarvoor is nodig dat partijen zich verder uitlaten. Dit vonnis is daarom geen eindvonnis, maar een tussenvonnis. Hierna wordt uitgelegd hoe de rechtbank tot deze overweging komt.
Het genoteerd aantal m³ op de herbouwwaardemeter
2.4.
Bij het afsluiten van de verzekering is het aantal m³ van de woning uitsluitend gebaseerd op de verkoopbrochure (volgens [eiser sub 1] c.s.), dan wel op een taxatierapport (volgens [gedaagde] ). Uit niets blijkt dat het werkelijke aantal m³ apart is berekend of dat daartoe een poging is gedaan. Dit onderwerp is, omdat partijen daarover niets hebben gezegd, kennelijk niet diepgaand besproken. Een en ander blijkt ook uit de manier van invulling van de herbouwwaardemeter (productie 2 van [gedaagde] ). Daar is behalve het totaal aantal m³, de prijs per m³ en de daaruit berekende totale herbouwwaarde, niets ingevuld.
2.5.
Algemeen bekend is dat het aantal m³ in een verkoopbrochure niet persé hoeft overeen te komen met het werkelijke aantal m³. Dat geldt in principe ook voor een taxatierapport, dat over het algemeen uitsluitend tot doel heeft om de waarde van een woning te bepalen. Het zonder meer overnemen van het in die documenten genoemde totaal aantal m³ van de woning, zonder daarbij dat aantal op enige manier te verifiëren, doet geen recht aan het kennelijk grote belang daarvan voor het vaststellen van de herbouwwaarde. Volgens [gedaagde] was het aan [eiser sub 1] c.s. om zelf de verzekerde waarde vast te stellen, waarbij zij wijst op artikel 1.2 van de polisvoorwaarden (productie 1 van [gedaagde] ). Dat kan zo zijn, maar de zorgplicht van een assurantietussenpersoon vereist dat hij waakt voor de belangen van de verzekeringnemer bij de tot zijn portefeuille behorende verzekeringen (HR 10 januari 2003, NJ 2003, 375) en zich er dus van vergewist dat de herbouwwaarde van een pand juist wordt vastgesteld. Die zorgplicht strekt in ieder geval zo ver dat [gedaagde] geen genoegen had mogen nemen met de enkele vermelding van het totaal aantal m³ in een verkoopbrochure of taxatierapport. Zij had kunnen eisen dat [eiser sub 1] c.s. het aantal m³ daadwerkelijk fysiek zou berekenen (en die berekening op geloofwaardigheid controleren), en in ieder geval had zij [eiser sub 1] c.s. moeten waarschuwen welke mogelijke gevolgen het verkeerd invullen van de herbouwwaardemeter heeft. Omdat [gedaagde] beide niet heeft gedaan, heeft zij haar zorgplicht ook op dit punt geschonden.
[gedaagde] is schadeplichtig
2.6.
Tussen partijen bestaat geen discussie dat [gedaagde] (ook) een fout heeft gemaakt door geen garantie voor de onderverzekering aan te bieden of aan te laten tekenen op de polis. Hiervoor is overwogen dat [gedaagde] haar zorgplicht heeft geschonden bij het verkeerd laten opnemen van de inhoud van de woning. Dat betekent dat [gedaagde] haar verbintenissen op dit punt niet is nagekomen en daardoor ontstane schade moet betalen. De volgende vragen zijn dus wat de hoogte van die schade is en of er verband bestaat tussen de schade en de onderverzekering.
2.7.
Uit wat hiervoor is overwogen, is de conclusie dat de hoogte van de schade moet worden vastgesteld door de vermogenspositie van [eiser sub 1] c.s. van nu (met onderverzekering) te vergelijken met de vermogenspositie van [eiser sub 1] c.s. zonder onderverzekering, eventueel gecorrigeerd voor de ‘eigen schuld’ (artikel 6:101 BW) van [eiser sub 1] c.s.
Schade volgens [eiser sub 1] c.s.
2.8.
De schade die [eiser sub 1] c.s. nu stelt te lijden, is ontstaan doordat hij de woning heeft verkocht. [eiser sub 1] c.s. benoemt de volgende schadeposten:
Boeterente. Door de verkoop heeft [eiser sub 1] c.s. de hypotheeklening (volgens [gedaagde] ten tijde van de brand € 322.325,00) versneld afgelost. De bank heeft daarom boeterente in rekening gebracht van € 5.200,73.
Huurderving. [eiser sub 1] c.s. stelt dat Nh1816 in geval van herbouw maximaal 52 weken aan huurderving zou uitkeren, en in het geval van verkoop maximaal 12 weken. In werkelijkheid heeft Nh1816 € 3.046,00 uitgekeerd. [eiser sub 1] c.s. berekent dat als dit bedrag gelijk staat aan 12 weken, dat betekent dat voor 52 weken € 13.199,16 zou zijn uitgekeerd in geval van herbouw. [eiser sub 1] c.s. stelt dat hij € 6.204,00 schade heeft geleden wegens huurderving.
Restschuld. Geen punt van discussie is dat vóór de brand de hypotheeklening hoger was dan de verkoopwaarde van woning. Er was dus sprake van onderdekking. [eiser sub 1] c.s. stelt terecht dat onderdekking niet één op één valt gelijk te stellen met restschuld. Een onderdekking verandert pas in restschuld bij de verkoop van de woning. Omdat [eiser sub 1] c.s. de woning na de brand daadwerkelijk heeft verkocht, is dat gebeurd. Uiteindelijk, na de opbrengst van de verkoop van de restanten van de woning en de voor onderverzekering gecorrigeerde uitkering van Nh1816 (€ 148.967,83) resteerde nog een te betalen som aan de bank van € 56.722,88. [eiser sub 1] c.s. noemt dit restschuld en vordert dit bedrag als schade.
2.9.
[eiser sub 1] c.s. stelt verder het volgende. Feitelijk was er geen keuze om te herbouwen, omdat Nh1816 door de onderverzekering daarvoor te weinig schadevergoeding uitkeerde. [eiser sub 1] c.s. zou, wanneer er geen sprake van onderverzekering zou zijn geweest, hebben herbouwd en in de woning zijn blijven wonen. Bij stijging van de huizenprijzen zou de onderdekking vanzelf verdampen. Een restschuld zou zich niet verwezenlijkt hebben, aldus nog steeds [eiser sub 1] c.s. Volgens [eiser sub 1] c.s. zou daarmee, zo begrijpt de rechtbank dat betoog, de schade zonder onderverzekering nihil zijn.
Noodzaak tot verkoop? Eigen schuld?
2.10.
[gedaagde] voert verweer tegen de hoogte van de schade en tegen de mate waarin zij die zou moeten dragen, en voert daarvoor het volgende aan:
  • Ten eerste had [eiser sub 1] c.s. ook in de situatie na de brand en mét de onderverzekering wél kunnen herbouwen. Zij wijst erop dat [eiser sub 1] c.s. de restanten van de woning heeft verkocht voor € 100.000,00 en dat de woning door de nieuwe eigenaar circa 1,5 jaar later is verkocht voor € 272.500,00. [gedaagde] trekt daaruit de conclusie dat de nieuwe eigenaar, die volgens [gedaagde] de woning toch verkocht moet hebben met enige winst, kennelijk wel in staat is geweest om voor (€ 272.500,00 -/- € 100.000,00 =) € 172.500,00 de verbouwing uit te voeren. Als [gedaagde] de redenatie van [eiser sub 1] c.s. volgt, zou de restschuld ook in dit geval verdampt zijn, aldus [gedaagde] .
  • Ten tweede zou Nh1816 volgens [gedaagde] zónder onderverzekering maximaal € 198.328,80 hebben uitgekeerd. De calculatie voor herbouw bedroeg € 242.278,61 (zie productie 5 van [gedaagde] ). Ook in dat geval had [eiser sub 1] c.s. volgens [gedaagde] dus geen kans gezien om te herbouwen en zou hij de (restanten van) de woning hebben verkocht. In dat geval zou de maximale uitkering van Nh1816 de verkoopwaarde zijn van € 175.000,00, wat leidt tot een andere hoogte van de schade, aldus nog steeds [gedaagde] .
2.11.
De rechtbank overweegt als volgt. Cruciaal in het betoog van [eiser sub 1] c.s. is zijn stelling dat hij mét de onderverzekering niet heeft herbouwd, en zonder onderverzekering dat wél zou hebben gedaan. Dit punt is tot nog toe onvoldoende in debat geweest. [gedaagde] stelt die keuze om te verkopen en niet te herbouwen terecht ter discussie. Ook omdat [eiser sub 1] c.s. bij de mondelinge behandeling heeft verzocht om zich hierover nog nader te mogen uitlaten, stelt de rechtbank partijen in staat om over dit punt een nadere akte te nemen. [eiser sub 1] c.s. zal zijn stelling op dit punt bij akte concreter moeten uitwerken, en [gedaagde] kan daarop bij akte reageren.
2.12.
De zaak zal voor het nemen van de aktes naar de rol worden verwezen. Elke verdere beslissing zal worden aangehouden.

3.De beslissing

De rechtbank
3.1.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van
29 september 2021voor het nemen van een akte door [eiser sub 1] c.s. over hetgeen is vermeld onder 2.11, waarna [gedaagde] op de rol van 6 weken daarna een antwoordakte kan nemen,
3.2.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.M. van Jaarsveld en in het openbaar uitgesproken op 18 augustus 2021. [1]

Voetnoten

1.type: RW 4211