Op 18 januari 2021 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een verzetprocedure van opposanten, een vennootschap onder firma en haar vennoten, tegen een eerdere uitspraak van 17 augustus 2020. In die uitspraak had de rechtbank zich onbevoegd verklaard om kennis te nemen van het verzoek om schadevergoeding dat door de opposanten was ingediend op 20 februari 2020. De opposanten waren niet verschenen op de zitting, terwijl de verweerder vertegenwoordigd was door [A] en mr. F.A. Mulder. De rechtbank overwoog dat er geen bestuursrechtelijk besluit was dat de bevoegdheid van de bestuursrechter zou rechtvaardigen, en dat de gestelde schade niet onder de reikwijdte van de Algemene wet bestuursrecht viel. De rechtbank concludeerde dat er geen redenen waren om de eerdere uitspraak te herzien en dat het verzet ongegrond was. De rechtbank merkte op dat verweerder een aanbod had gedaan om uit coulance een bedrag van € 13.919,- aan de opposanten over te maken, wat nog steeds geldig was, maar dat het aan de opposanten was om hier gebruik van te maken. De uitspraak werd gedaan door mr. M.C. Verra, in aanwezigheid van griffier mr. M.E.C. Bakker.