ECLI:NL:RBMNE:2021:3868

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
16 augustus 2021
Publicatiedatum
16 augustus 2021
Zaaknummer
16/312903-20
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor mishandeling van meerdere vrouwen in Utrecht met bijzondere voorwaarden

Op 16 augustus 2021 heeft de Rechtbank Midden-Nederland een man veroordeeld tot een gevangenisstraf van 120 dagen, waarvan 41 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren. De man werd schuldig bevonden aan het mishandelen van vier willekeurige vrouwen in Utrecht tussen 7 juli 2020 en 4 december 2020. De rechtbank oordeelde dat de verdachte, ondanks zijn psychische problemen, volledig toerekeningsvatbaar was. De mishandelingen vonden plaats op openbare plekken en veroorzaakten onveiligheid in de samenleving. De rechtbank legde bijzondere voorwaarden op aan de voorwaardelijke straf, waaronder een meldplicht bij de Reclassering en een behandelverplichting bij De Waag. De verdachte werd vrijgesproken van de mishandeling van een vijfde slachtoffer, omdat er onvoldoende bewijs was. De rechtbank benadrukte de ernst van de feiten en de impact op de slachtoffers, en weigerde een taakstraf als passend alternatief voor de gevangenisstraf.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummer: 16/312903-20
Vonnis van de meervoudige kamer van 16 augustus 2021
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1991] te [geboorteplaats] (Groot-Brittanië),
wonende aan de [adres] te [woonplaats] ,

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 2 augustus 2021.
Verdachte is niet ter zitting verschenen. De raadsman van verdachte, mr. W.J. Ausma, advocaat te Utrecht, heeft verklaard dat hij door verdachte bepaaldelijk is gemachtigd om hem te vertegenwoordigen.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van de officier van justitie, mr. A.P. Altena, en van hetgeen de raadsman namens verdachte naar voren heeft gebracht.

2.TENLASTELEGGING

Feit 1
op 7 juli 2020 te Utrecht [slachtoffer 1] heeft mishandeld door met een elleboog in de buik van die [slachtoffer 1] te duwen;
Feit 2
op 4 augustus 2020 te Utrecht [slachtoffer 2] heeft mishandeld door in het gezicht van die [slachtoffer 2] te slaan;
Feit 3
op 8 augustus 2020 te Utrecht [slachtoffer 3] heeft mishandeld door op het hoofd van die [slachtoffer 3] te slaan;
Feit 4
op 22 augustus 2020 te Utrecht [slachtoffer 4] heeft mishandeld door op het hoofd van die [slachtoffer 4] te slaan;
Feit 5
op 4 december 2020 te Utrecht [slachtoffer 5] heeft mishandeld door meermalen tegen een been van die [slachtoffer 5] te trappen.

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht alle ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend te bewijzen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit van het onder feit 1 en 3 ten laste gelegde. Verdachte heeft in het verhoor bij de rechter-commissaris weliswaar ‘ja’ geantwoord op de vraag of hij verantwoordelijk is voor de vijf mishandelingen, maar uit het dossier blijkt verder dat verdachte dit feit niet zozeer heeft bekend, maar alleen zegt dat hij door zijn psychische problematiek soms willekeurige mensen slaat en dat dit meisje hier dan toevallig het slachtoffer van is geworden. Weliswaar zegt de moeder van het slachtoffer dat ze verdachte herkent op de beelden die zijn vrijgegeven aan de media maar dat is maanden nadat het feit heeft plaatsgevonden. Verder stelt de raadsman zich op het standpunt dat er voor feit 3 onvoldoende wettig en overtuigend bewijs is. Verdachte heeft wel verklaard dat dit gebeurd zou kunnen zijn door zijn psychische problematiek, maar hij heeft vanwege die problematiek ten onrechte belastende informatie gegeven. Hij dacht namelijk passende hulp te krijgen in ruil voor een bekentenis. Verder biedt het dossier geen ondersteunend bewijs, in de vorm van bijvoorbeeld camerabeelden of getuigenverklaringen.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1.
Vrijspraak feit 1
Op 21 juli 2020 heeft [slachtoffer 1] (toen 13 jaar oud) aangifte gedaan van een incident op 7 juli 2020. [slachtoffer 1] liep met haar moeder over het Janskerkhof in Utrecht waarbij een man hen tegemoet kwam lopen. Hij maakte met zijn elleboog een beweging waardoor deze met kracht in haar buik terecht kwam. De moeder van aangeefster, die getuige was van het incident, heeft verklaard dat zij de persoon die haar dochter zou hebben mishandeld herkent op de beelden die in de media zijn vrijgegeven van het incident op de Nobelstraat (feit 2). Zij herkent hem aan ‘de stand van zijn ogen en de donkere blik van de man’. Bij de rechter-commissaris zegt verdachte ‘ja’ als hem wordt voorgehouden dat hij bij de politie zou hebben gezegd dat hij vijf mishandelingen heeft gepleegd.
De rechtbank stelt vast dat het dossier daarmee voldoende wettig bewijs bevat tegen verdachte, maar heeft desondanks niet de overtuiging bekomen dat verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan. De rechtbank overweegt daarbij dat bij de hierna te bespreken bewezen te verklaren feiten dezelfde werkwijze oftewel modus operandi is gebruikt. Verdachte zit telkens op zijn fiets als hij uit het niets willekeurige jonge vrouwen slaat. Deze vrouwen zitten in die gevallen ook op de fiets. Bij het onderhavige feit was dat niet het geval. Het betrof hier een jonger meisje en zowel het meisje als degene die de elleboogstoot uitdeelde waren te voet. De kenmerken waaraan de getuige verklaart verdachte te herkennen, zijn niet heel specifiek. Hetzelfde geldt voor de door verdachte bij de rechter-commissaris afgelegde verklaring. De rechtbank heeft dan ook niet de overtuiging bekomen dat het niet anders kan zijn dan dat het verdachte is geweest die aangeefster in haar buik heeft geduwd. Gelet op deze twijfel spreekt de rechtbank verdachte vrij van het onder feit 1 ten laste gelegde.
4.3.2.
Bewijsmiddelen feit 2 tot en met 5
Ten aanzien van feit 2, feit 4 en feit 5
Verdachte heeft de ten laste gelegde feiten bekend en er is geen vrijspraak bepleit. Onder deze omstandigheden zal de rechtbank met toepassing van artikel 359, derde lid, laatste volzin, van het Wetboek van Strafvordering volstaan met onderstaande opsomming van de bewijsmiddelen [1] :
Feit 2
  • een proces-verbaal aangifte van [slachtoffer 2] , van 10 augustus 2020, pagina 5 tot en met 7;
  • een proces-verbaal van verhoor van verdachte, van 12 december 2020, pagina 66.
Feit 4
  • een proces-verbaal aangifte van [slachtoffer 4] , van 22 augustus 2020, pagina 123 en 124;
  • een proces-verbaal van verhoor van verdachte, van 12 december 2020, pagina 74.
Feit 5
  • een proces-verbaal aangifte van [slachtoffer 5] , van 13 december 2020, pagina 98 en 99;
  • een proces-verbaal van verhoor van verdachte, van 12 december 2020, pagina 74.
Feit 3 [2]
De aangifte van [slachtoffer 3] [3]
(…) .
Op zaterdag 8 augustus omstreeks 07.45 uur fietste ik op de Kanaalstraat te Utrecht(…)
Ter hoogte van de eetzaak ?Yunak? kwam er een onbekende man naast mij fietsen.
(…)Tijdens de oversteek werd ik met vlakke hand tegen mijn achterhoofd geslagen, waarna de man snel linksaf de Amsterdamsestraatweg op fietste (…).
De klap gaf een scherpe pijn.
Ik kan de man als volgt omschrijven
Signalement : De man is, gebaseerd op de dames fiets waar hij op fietst, zeker niet
heel lang. Zijn leeftijd durf ik niet te schatten, maar hij is zeker niet oud. Het
gaat om een licht getinte man, dit zou zowel een lichtgekleurde buitenlandse afkomst
kunnen zijn, maar ook een behoorlijk gebruinde blanke man. Hij heeft zwart/donker
kort haar/ baardstoppels. Hij droeg een licht gekleurd gerafeld petje en was
gekleed in een dik vest met grijze mouwen en zwarte schoenen. De man fietste op een
donkere damesfiets met donkere fietstassen.
De verklaring van verdachte bij de politie [4]
(…)O: Op zaterdag 8 augustus 2020 rond 07:45 uur fietst er een meisje over de
Kanaalstraat in Utrecht. Zij geeft aan dat er een onbekende man naast haar komt
fietsen en haar uit het niets op haar achterhoofd slaat. Ze geeft hierbij een
signalement op dat overeen komt met jouw signalement.
V: Wat kun je hierop verklaren?
A: Ja, door mijn psychische ziekte.(…)
4.3.3.
Bewijsoverweging feit 3
Anders dan de raadsman is de rechtbank van oordeel dat dat uit de bewijsmiddelen volgt dat verdachte degene is geweest die aangeefster [slachtoffer 3] heeft mishandeld op 8 augustus 2020.
[slachtoffer 3] heeft aangifte gedaan en daarbij een signalement gegeven van de dader. Het door [slachtoffer 3] opgegeven signalement komt op essentiële punten overeen met het signalement (van verdachte) bij de feiten 2, 4 en 5en er is sprake van een zelfde modus operandi. Willekeurige jonge vrouwen worden al fietsend uit het niets geslagen of geschopt door een man op een damesfiets met twee fietstassen. Dat ook aangeefster [slachtoffer 3] spreekt van ‘een man op een donkere damesfiets met donkere fietstassen’, draagt dan ook bij aan de overtuiging dat het verdachte is geweest die haar heeft geslagen. Verdachte heeft bij de politie ook bekend dat hij [slachtoffer 3] heeft mishandeld. De rechtbank ziet geen aanleiding om aan deze bekennende verklaring van verdachte te twijfelen. Uit het dossier blijkt – anders dan de raadsman suggereert – niet dat deze verklaring van verdachte onder dwang of misleiding is afgelegd. De rechtbank gebruikt deze bekentenis van verdachte daarom ook voor het bewijs.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
Feit 2
op 4 augustus 2020 te Utrecht [slachtoffer 2] heeft mishandeld door tegen het gezicht van die [slachtoffer 2] te slaan
Feit 3
op 8 augustus 2020 te Utrecht [slachtoffer 3] heeft mishandeld door tegen het achterhoofd van die [slachtoffer 3] te slaan
Feit 4
op 22 augustus 2020 te Utrecht [slachtoffer 4] heeft mishandeld door tegen het voorhoofd van die [slachtoffer 4] te slaan
Feit 5
op 4 december 2020 te Utrecht [slachtoffer 5] heeft mishandeld door meermalen tegen een been van die [slachtoffer 5] te trappen
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN DE FEITEN

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert volgens de wet de volgende strafbare feiten op:
Feit 2 tot en met 5:
telkens mishandeling

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.OPLEGGING VAN STRAF

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte ter zake van het door de officier van justitie bewezen geachte te veroordelen tot:
- een gevangenisstraf van 5 maanden, met aftrek van het voorarrest, onder opheffing van de schorsing van de voorlopige hechtenis.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft de rechtbank verzocht om bij de strafoplegging rekening te houden met de psychische achtergrond van verdachte, ongeacht het uiteindelijke aantal bewezenverklaarde mishandelingen. Verdachte heeft te kampen met onder andere sociaal isolement, stress gerelateerde klachten en hij heeft een zwakke emotionele gesteldheid. Dit duidt op mentale problematiek en die problematiek heeft invloed op het handelen van verdachte. De verdediging stelt daarom dat verdachte (licht) verminderd toerekeningsvatbaar is en dat zou van invloed moeten zijn op de eventueel op te leggen straf. Bovendien heeft verdachte spijt betuigd en is hij vooral gebaat bij passende zorg en hulp. De verdediging verzoekt de rechtbank, gezien bovengenoemde factoren, een gevangenisstraf op te leggen waarvan het onvoorwaardelijke deel gelijk is aan het voorarrest met daarnaast een voorwaardelijke deel met daarbij reclasseringstoezicht en een behandelverplichting bij de Waag om recidive te voorkomen. De raadsman vraagt om opheffing van de voorlopige hechtenis bij einduitspraak
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken.
De ernst van het feit
Verdachte heeft zich in de periode tussen 4 augustus 2020 en 4 december 2020 schuldig gemaakt aan mishandeling van meerdere vrouwen. De slachtoffers zijn telkens willekeurige vrouwen en er bestond geen enkele aanleiding voor het begaan van deze feiten. Verdachte heeft met dit gewelddadig handelen een grove inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van de slachtoffers. Naast de impact die ieder incident op het slachtoffer en de directe omstanders zal hebben gehad, wakkeren dergelijke feiten ook gevoelens van onveiligheid en onrust in de samenleving aan, nu deze mishandelingen hebben plaatsgevonden op klaarlichte dag, op de openbare weg en er geen enkele aanleiding was om juist deze slachtoffers te mishandelen. De rechtbank rekent dit alles verdachte aan.
De persoon van verdachte
De rechtbank heeft kennis genomen van het op naam van verdachte staand uittreksel justitiële documentatie van 28 juni 2021, waaruit blijkt dat verdachte in Nederland niet eerder is veroordeeld. Ook heeft de rechtbank kennis genomen van het uittreksel uit het European Criminal Records Information System (ECRIS) van 22 december 2020, waaruit blijkt dat verdachte in Groot-Brittannië herhaaldelijk is veroordeeld voor soortgelijke feiten.
Bij haar beslissing heeft de rechtbank verder rekening gehouden met het rapport van het psychologisch onderzoek van 27 mei 2021, opgesteld door psycholoog J.M. Oudejans en het reclasseringsrapport van 14 juli 2021, opgesteld door reclasseringswerker M. van der Spek. Uit het psychologisch onderzoek komt onder meer naar voren dat verdachte zichzelf van meet af aan als psychiatrisch patiënt presenteert en vindt dat hij niet (volledig) verantwoordelijk kan worden gehouden voor de tenlastegelegde feiten. Zijn houding en handelingen roepen voor de psycholoog wel de vraag op of verdachte een ziekte simuleert dan wel de ernst daarvan overdrijft. Uit de forensisch-psychologische beschouwing blijkt dat de antwoorden van verdachte op vragen van de psycholoog naar de ziektebeelden summier waren en weinig verdieping en inzicht gaven in de aandoening waaraan hij zegt te lijden. Het onderzoek is daardoor te beperkt gebleven om een uitspraak te kunnen doen over de aanwezigheid van een ziekelijke stoornis en/of een gebrekkige ontwikkeling van de geestesvermogens. Daarom zijn er geen gronden om enige vermindering van de toerekenbaarheid vast te stellen en kan de psycholoog geen uitspraak doen over het recidiverisico of over een mogelijke behandeling. Uit het reclasseringsrapport blijkt dat verdachte gemotiveerd is voor begeleiding en behandeling en tot op heden medewerking aan het vanaf de schorsing van zijn voorlopige hechtenis ingezette traject. Inmiddels heeft een intake plaatsgevonden bij De Waag. De reclassering adviseert daarom een deels voorwaardelijke straf met bijzondere voorwaarden in de vorm van een meldplicht bij de Reclassering en een ambulante behandeling bij De Waag of soortgelijke zorgverlener.
De straf
Het feit dat willekeurige slachtoffers vanuit het niets werden geslagen of getrapt bracht zoveel maatschappelijke onrust en angst met zich mee dat de politie zich genoodzaakt zag een oproep te doen in de media en de beelden van verdachte te publiceren. Dat maakt dat de mishandelingen in deze zaak een heel ander karakter hebben dan de mishandelingen waar de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) op zien. Om die reden zal de rechtbank deze in dit geval niet als uitgangspunt nemen bij het bepalen van de straf. De rechtbank acht aan de hand van het psychologisch onderzoek verdachte volledig toerekeningsvatbaar. Hoewel het gedrag van verdachte vreemd te noemen is heeft de rechtbank niet vast kunnen stellen dat een ziekte of gebrekkige ontwikkeling daarvan de oorzaak is en de feiten daardoor niet of in verminderde mate aan verdachte kunnen worden toegerekend. Gezien de ernst van de feiten en de documentatie van verdachte vindt de rechtbank een taakstraf niet passend en is een (deels onvoorwaardelijke gevangenisstraf passend en geboden. Alles afwegende veroordeelt de rechtbank verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 120 dagen met aftrek van het voorarrest, waarvan 41 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren waaraan bijzondere voorwaarden zijn verbonden. Met het voorwaardelijk strafdeel beoogt de rechtbank niet alleen verdachte ervan te weerhouden nogmaals strafbare feiten te plegen, maar ook een passende behandeling voor verdachte zodat hij meer inzicht krijgt in zijn gedrag en vaardigheden aanleert om in de toekomst anders te handelen. De bijzondere voorwaarden bestaan uit een meldplicht bij de Reclassering en een ambulante behandeling. Het voorgaande betekent dat, gelet op het voorarrest, verdachte op dit moment geen verdere gevangenisstraf hoeft te ondergaan. De rechtbank wijst de vordering van de officier van justitie tot opheffing van de schorsing van de voorlopige hechtenis daarom af.
Het - al geschorste - bevel voorlopige hechtenis wordt opgeheven.

9.BESLAG

9.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat het paar handschoenen en de jas teruggegeven worden aan verdachte.
9.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft geen opmerkingen gemaakt over het beslag.
9.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal bevelen dat het paar handschoenen en de jas worden teruggegeven aan de rechthebbende, te weten verdachte.

10.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 57 en 300 van het Wetboek van Strafrecht, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

11.BESLISSING

De rechtbank:
Vrijspraak:
- Spreekt verdachte vrij van het onder feit 1 tenlastegelegde;

Bewezenverklaring

- verklaart het onder feit 2 tot en met feit 5 ten laste gelegde feit bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;

Strafbaarheid

- verklaart het bewezen verklaarde feit strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar;

Oplegging straf

-veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 120 (honderdtwintig) dagen;
- bepaalt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht
- bepaalt dat van de gevangenisstraf
een gedeelte van 41 (éénenveertig) dagen niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter anders gelast op grond van het feit dat verdachte de voorwaarden niet heeft nageleefd;
- heft op het - reeds geschorste - bevel tot voorlopige hechtenis;
- stelt voor de hierna te noemen voorwaarden een proeftijd van 2 jaren vast;
- als
algemene voorwaardengelden dat verdachte:
* zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
* ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
* medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
- stelt als
bijzondere voorwaardendat verdachte gedurende de proeftijd:
*
meldplicht bij de reclassering
zich binnen drie dagen na het ingaan van de proeftijd bij Reclassering Nederland op het adres Zwarte Woud 2 te Utrecht meldt. Verdachte blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt;
*
ambulante behandeling
zich laat behandelen door De Waag Utrecht of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling;
Beslag
- beveelt de teruggave van de inbeslaggenomen voorwerpen, te weten 2 STK Handschoenen (één paar) en 1 STK jas aan de rechthebbende, te weten verdachte.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.J.P. Schotman, voorzitter, mrs. I.J.B. Corbeij en N.M. Spelt, rechters, in tegenwoordigheid van mr. R.V.S. Adriaanse, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 16 augustus 2021.
mrs. I.J.B. Corbeij en N.M. Spelt zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
1
hij op of omstreeks 7 juli 2020 te Utrecht
[slachtoffer 1] heeft mishandeld door (met kracht) met een elleboog in/tegen de buik,
althans tegen het lichaam, van die [slachtoffer 1] te duwen en/of slaan;
( art 300 lid 1 Wetboek van Strafrecht )
2
hij op of omstreeks 4 augustus 2020 te Utrecht
[slachtoffer 2] heeft mishandeld door in/tegen het gezicht van die [slachtoffer 2] te
stompen/slaan;
( art 300 lid 1 Wetboek van Strafrecht )
3
hij op of omstreeks 8 augustus 2020 te Utrecht
[slachtoffer 3] heeft mishandeld door op/tegen het (achter)hoofd van die [slachtoffer 3] te
slaan;
( art 300 lid 1 Wetboek van Strafrecht )
4
hij op of omstreeks 22 augustus 2020 te Utrecht
[slachtoffer 4] heeft mishandeld door op/tegen het (voor)hoofd van die [slachtoffer 4] te
stompen/slaan;
( art 300 lid 1 Wetboek van Strafrecht )
5
hij op of omstreeks 4 december 2020 te Utrecht
[slachtoffer 5] heeft mishandeld door meermalen, althans eenmaal, tegen een
been van die [slachtoffer 5] te schoppen/trappen;
( art 300 lid 1 Wetboek van Strafrecht )

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreft dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal, genummerd PL0900-2020252959, PL0900-2020272923 en PL0900-2020395262 opgemaakt door politie Midden-Nederland, doorgenummerd 1 tot en met 130. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreft dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal, genummerd PL0900-2020396678, opgemaakt door politie Midden-Nederland, doorgenummerd 1 tot en met 130. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
3.Een proces-verbaal van aangifte van 8 december 2020, pagina 127 tot en met129.
4.Een proces-verbaal van verhoor van verdachte van 12 december 2020, pagina 74.