4.3.1.Vrijspraak feit 1
Op 21 juli 2020 heeft [slachtoffer 1] (toen 13 jaar oud) aangifte gedaan van een incident op 7 juli 2020. [slachtoffer 1] liep met haar moeder over het Janskerkhof in Utrecht waarbij een man hen tegemoet kwam lopen. Hij maakte met zijn elleboog een beweging waardoor deze met kracht in haar buik terecht kwam. De moeder van aangeefster, die getuige was van het incident, heeft verklaard dat zij de persoon die haar dochter zou hebben mishandeld herkent op de beelden die in de media zijn vrijgegeven van het incident op de Nobelstraat (feit 2). Zij herkent hem aan ‘de stand van zijn ogen en de donkere blik van de man’. Bij de rechter-commissaris zegt verdachte ‘ja’ als hem wordt voorgehouden dat hij bij de politie zou hebben gezegd dat hij vijf mishandelingen heeft gepleegd.
De rechtbank stelt vast dat het dossier daarmee voldoende wettig bewijs bevat tegen verdachte, maar heeft desondanks niet de overtuiging bekomen dat verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan. De rechtbank overweegt daarbij dat bij de hierna te bespreken bewezen te verklaren feiten dezelfde werkwijze oftewel modus operandi is gebruikt. Verdachte zit telkens op zijn fiets als hij uit het niets willekeurige jonge vrouwen slaat. Deze vrouwen zitten in die gevallen ook op de fiets. Bij het onderhavige feit was dat niet het geval. Het betrof hier een jonger meisje en zowel het meisje als degene die de elleboogstoot uitdeelde waren te voet. De kenmerken waaraan de getuige verklaart verdachte te herkennen, zijn niet heel specifiek. Hetzelfde geldt voor de door verdachte bij de rechter-commissaris afgelegde verklaring. De rechtbank heeft dan ook niet de overtuiging bekomen dat het niet anders kan zijn dan dat het verdachte is geweest die aangeefster in haar buik heeft geduwd. Gelet op deze twijfel spreekt de rechtbank verdachte vrij van het onder feit 1 ten laste gelegde.
4.3.2.Bewijsmiddelen feit 2 tot en met 5
Ten aanzien van feit 2, feit 4 en feit 5
Verdachte heeft de ten laste gelegde feiten bekend en er is geen vrijspraak bepleit. Onder deze omstandigheden zal de rechtbank met toepassing van artikel 359, derde lid, laatste volzin, van het Wetboek van Strafvordering volstaan met onderstaande opsomming van de bewijsmiddelen:
- een proces-verbaal aangifte van [slachtoffer 2] , van 10 augustus 2020, pagina 5 tot en met 7;
- een proces-verbaal van verhoor van verdachte, van 12 december 2020, pagina 66.
Feit 4
- een proces-verbaal aangifte van [slachtoffer 4] , van 22 augustus 2020, pagina 123 en 124;
- een proces-verbaal van verhoor van verdachte, van 12 december 2020, pagina 74.
Feit 5
- een proces-verbaal aangifte van [slachtoffer 5] , van 13 december 2020, pagina 98 en 99;
- een proces-verbaal van verhoor van verdachte, van 12 december 2020, pagina 74.
Feit 3
De aangifte van [slachtoffer 3]
(…) .
Op zaterdag 8 augustus omstreeks 07.45 uur fietste ik op de Kanaalstraat te Utrecht(…)
Ter hoogte van de eetzaak ?Yunak? kwam er een onbekende man naast mij fietsen.
(…)Tijdens de oversteek werd ik met vlakke hand tegen mijn achterhoofd geslagen, waarna de man snel linksaf de Amsterdamsestraatweg op fietste (…).
De klap gaf een scherpe pijn.
Ik kan de man als volgt omschrijven
Signalement : De man is, gebaseerd op de dames fiets waar hij op fietst, zeker niet
heel lang. Zijn leeftijd durf ik niet te schatten, maar hij is zeker niet oud. Het
gaat om een licht getinte man, dit zou zowel een lichtgekleurde buitenlandse afkomst
kunnen zijn, maar ook een behoorlijk gebruinde blanke man. Hij heeft zwart/donker
kort haar/ baardstoppels. Hij droeg een licht gekleurd gerafeld petje en was
gekleed in een dik vest met grijze mouwen en zwarte schoenen. De man fietste op een
donkere damesfiets met donkere fietstassen.
De verklaring van verdachte bij de politie
(…)O: Op zaterdag 8 augustus 2020 rond 07:45 uur fietst er een meisje over de
Kanaalstraat in Utrecht. Zij geeft aan dat er een onbekende man naast haar komt
fietsen en haar uit het niets op haar achterhoofd slaat. Ze geeft hierbij een
signalement op dat overeen komt met jouw signalement.
V: Wat kun je hierop verklaren?
A: Ja, door mijn psychische ziekte.(…)
4.3.3.Bewijsoverweging feit 3
Anders dan de raadsman is de rechtbank van oordeel dat dat uit de bewijsmiddelen volgt dat verdachte degene is geweest die aangeefster [slachtoffer 3] heeft mishandeld op 8 augustus 2020.
[slachtoffer 3] heeft aangifte gedaan en daarbij een signalement gegeven van de dader. Het door [slachtoffer 3] opgegeven signalement komt op essentiële punten overeen met het signalement (van verdachte) bij de feiten 2, 4 en 5en er is sprake van een zelfde modus operandi. Willekeurige jonge vrouwen worden al fietsend uit het niets geslagen of geschopt door een man op een damesfiets met twee fietstassen. Dat ook aangeefster [slachtoffer 3] spreekt van ‘een man op een donkere damesfiets met donkere fietstassen’, draagt dan ook bij aan de overtuiging dat het verdachte is geweest die haar heeft geslagen. Verdachte heeft bij de politie ook bekend dat hij [slachtoffer 3] heeft mishandeld. De rechtbank ziet geen aanleiding om aan deze bekennende verklaring van verdachte te twijfelen. Uit het dossier blijkt – anders dan de raadsman suggereert – niet dat deze verklaring van verdachte onder dwang of misleiding is afgelegd. De rechtbank gebruikt deze bekentenis van verdachte daarom ook voor het bewijs.