Uitspraak
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 29 juli 2021 in de zaak tussen
[verzoekster] , te [plaats] , verzoekster
(gemachtigde: mr. E.F. de Roy van Zuydewijn).
Rechtbank Midden-Nederland
In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 29 juli 2021 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen een verzoekster en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. Verzoekster had eerder een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar Arbeidsvermogen (Wet WIA) aangevraagd, maar deze was per 4 maart 2019 stopgezet omdat zij meer dan 65% van haar eerdere loon kon verdienen. Na een bezwaarprocedure, waarin het bezwaar aanvankelijk ongegrond werd verklaard, heeft verzoekster beroep ingesteld tegen het bestreden besluit van 27 januari 2020. Tijdens de zitting op 26 januari 2021, die via Skype plaatsvond, heeft de rechtbank verweerder in de gelegenheid gesteld om gebreken in de procedure te herstellen. Dit leidde uiteindelijk tot een besluit van 15 juni 2021, waarin verweerder het bezwaar van verzoekster alsnog gegrond verklaarde en haar een loongerelateerde WGA-uitkering toekende per 4 maart 2019. Hierop heeft verzoekster haar beroep ingetrokken, maar verzocht om vergoeding van de proceskosten. De rechtbank heeft vervolgens op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zonder zitting uitspraak gedaan op het verzoek om proceskostenveroordeling. De rechtbank heeft geoordeeld dat verweerder tegemoet is gekomen aan het beroep van verzoekster en heeft verweerder veroordeeld tot betaling van de proceskosten, vastgesteld op € 1.496,-. Tevens is verweerder verplicht om het door verzoekster betaalde griffierecht van € 48,- te vergoeden.