ECLI:NL:RBMNE:2021:3844
Rechtbank Midden-Nederland
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen WOZ-waarde vaststelling en indexatie van verkoopprijzen
In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 23 juli 2021 uitspraak gedaan in een geschil over de vaststelling van de WOZ-waarde van een woning. De heffingsambtenaar van de gemeente had de waarde van de woning vastgesteld op € 184.000,- per 1 januari 2019, wat leidde tot een aanslag onroerendezaakbelastingen. Eiser, de eigenaar van de woning, was het niet eens met deze vaststelling en stelde dat de waarde te hoog was en dat de indexatie van de verkoopprijzen van referentiewoningen onjuist was uitgevoerd. De rechtbank heeft de zaak behandeld op 1 april 2021, waarbij zowel eiser als de heffingsambtenaar zich lieten vertegenwoordigen door gemachtigden.
De rechtbank oordeelde dat de heffingsambtenaar aannemelijk had gemaakt dat de waarde van de woning niet te hoog was vastgesteld. Dit werd onderbouwd met een taxatiematrix waarin de woning werd vergeleken met vijf referentiewoningen die recentelijk waren verkocht. De rechtbank concludeerde dat de heffingsambtenaar voldoende rekening had gehouden met de verschillen tussen de woningen en dat de waardeverhouding inzichtelijk was gemaakt. Eiser voerde aan dat de heffingsambtenaar in strijd met de Algemene wet bestuursrecht had gehandeld door bepaalde stukken niet te overleggen, maar de rechtbank oordeelde dat deze stukken niet relevant waren voor de beoordeling van de zaak.
Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond, omdat de heffingsambtenaar de waarde van de woning op een juiste wijze had vastgesteld en de indexatie van de verkoopprijzen niet onterecht was. De uitspraak werd openbaar gemaakt en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.