ECLI:NL:RBMNE:2021:3833
Rechtbank Midden-Nederland
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Verzoek om vergoeding van proceskosten na intrekking beroep tegen CBR
In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 12 augustus 2021 uitspraak gedaan in een verzoek om vergoeding van proceskosten door verzoeker, die een verklaring van geschiktheid voor het besturen van motorrijtuigen had aangevraagd bij het CBR. Verzoeker had op 15 mei 2020 deze verklaring aangevraagd, waarna het CBR op 23 november 2020 een primair besluit nam en op 1 maart 2021 een besluit op bezwaar. Op 5 juli 2021 werd het primaire besluit herroepen en het besluit op bezwaar ingetrokken, waarbij het CBR aan het beroep van verzoeker tegemoetkwam door een verklaring van geschiktheid zonder beperkingen te registreren.
Nadat verzoeker het beroep had ingetrokken, vroeg hij de rechtbank om het CBR te veroordelen in de proceskosten die hij had gemaakt in de bezwaar- en beroepsprocedure, inclusief de kosten voor een contra-expertise. Het CBR verklaarde geen bezwaar te hebben tegen de vergoeding van de proceskosten voor de beroepsprocedure. De rechtbank oordeelde dat, omdat het CBR al had toegezegd de kosten van de bezwaarprocedure te vergoeden, zij daarover geen beslissing meer hoefde te nemen.
De rechtbank stelde de proceskosten voor de beroepsfase vast op € 748,- voor de rechtsbijstand en € 278,50 voor de contra-expertise, wat resulteerde in een totaalbedrag van € 1.026,50 dat het CBR aan verzoeker moest vergoeden. Daarnaast wees de rechtbank erop dat het CBR ook verplicht was het door verzoeker betaalde griffierecht van € 181,- te vergoeden. De uitspraak werd openbaar gemaakt en partijen ontvingen een afschrift van de uitspraak.