ECLI:NL:RBMNE:2021:3825

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
12 augustus 2021
Publicatiedatum
12 augustus 2021
Zaaknummer
AWB - 20 _ 1458
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening en terugvordering van Wajong-uitkering; beoordeling van de kennisgeving van teveel ontvangen uitkering

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 12 augustus 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, die een Wajong-uitkering ontvangt, en het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). De eiser ontving van 1 juni 2017 tot 1 november 2019 teveel Wajong-uitkering, maar betwistte dat hij hiervan op de hoogte had kunnen zijn. De rechtbank oordeelde dat het Uwv ten onrechte had besloten dat de eiser een bedrag van € 11.929,26 moest terugbetalen. De rechtbank stelde vast dat de eiser niet redelijkerwijs kon weten dat hij teveel uitkering ontving, gezien de communicatie van het Uwv en zijn kwetsbare positie. De rechtbank oordeelde dat de eiser slechts € 76,98 aan voorschot over de maanden november en december 2019 moest terugbetalen. De rechtbank vernietigde de bestreden besluiten van het Uwv en herroept de primaire besluiten, waarbij het Uwv had bepaald dat de eiser een aanzienlijk bedrag moest terugbetalen. De rechtbank droeg het Uwv op om het betaalde griffierecht aan de eiser te vergoeden. Het beroep tegen het bestreden besluit IV werd niet-ontvankelijk verklaard, omdat de eiser hier geen belang meer bij had.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummers: UTR 20/1458, 20/2094, 20/2095 en 20/2096

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 12 augustus 2021 in de zaken tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: [.] ),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (het Uwv), verweerder
(gemachtigde: mr. F.A.M. Delfgaauw).

Inleiding

1. Eiser is geboren op [geboortedatum] 1988. Hij ontvangt al jarenlang een uitkering op grond
van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong). In verband met
gewijzigde wetgeving heeft het Uwv in 2015 het arbeidsvermogen van eiser beoordeeld en
geconcludeerd dat hij over arbeidsvermogen beschikt. In juni 2016 is eiser met instemming van het Uwv gestart met een re-integratietraject bij re-integratiebedrijf [bedrijfsnaam 1] B.V. Dit traject heeft ertoe geleid dat eiser vanaf 1 juni 2017 in dienst is getreden bij [bedrijfsnaam 2] . De werkgever heeft daarvoor loondispensatie aangevraagd en gekregen.
2. Het Uwv heeft vervolgens bij brief van 23 mei 2017 aan eiser meegedeeld dat zijn werkgever hem als gevolg van de toegekende loondispensatie minder loon mag betalen in de periode van 1 juni 2017 tot en met 30 november 2017. In deze brief staat verder:

Misschien een gewijzigde Wajong-uitkering
Naast uw loon heeft u een Wajong-uitkering. Omdat de hoogte van uw loon vanaf1 juni 2017 wijzigt, wijzigt misschien ook de hoogte van uw Wajong-uitkering. U ontvangt hierover een brief van UWV’.
3. Op 21 november 2017 heeft het Uwv een loondispensatiebesluit genomen over de periode 1 december 2017 tot en met 1 december 2018. Het Uwv heeft daarom op 21 november 2017 weer een brief naar eiser gestuurd met dezelfde bewoordingen als in de brief van 23 mei 2017, met daarin de periode vanaf 1 december 2017 genoemd. Na een derde loondispensatiebesluit heeft eiser op 3 december 2018 opnieuw een zelfde brief van het Uwv ontvangen over de periode van 1 december 2018 tot en met 30 november 2019.
4. Bij besluit van 4 november 2019 heeft het beslist dat eisers Wajong-uitkering vanaf
1 november 2019 op voorschotbasis wordt uitgekeerd en dat per drie maanden de hoogte van de uitkering wordt berekend, waarbij rekening wordt gehouden met eisers inkomsten over die periode. Het Uwv heeft het voorschot daarbij vastgesteld op € 686,87.
5. In het besluit van 21 november 2019 (het primaire besluit 1) staat dat het Uwv de Wajong-uitkering van eiser over de periode 1 juni 2017 t/m 31 mei 2018 definitief heeft vastgesteld en dat eiser het teveel als voorschot ontvangen bedrag van € 4.919,88 moet terugbetalen.
6. In een ander besluit van 21 november 2019 (het primaire besluit 2) staat dat eisers Wajong-uitkering over de periode 1 juni 2018 tot en met 31 mei 2019 definitief is vastgesteld en dat eiser een bedrag van € 5.425,74 aan teveel ontvangen voorschot over deze periode moet terugbetalen.
7. Op 3 februari 2020 heeft het Uwv een soortgelijk besluit genomen (het primaire besluit 3). Daarin staat dat de definitieve Wajong-uitkering van eiser over de periode 1 juli 2019 tot en met 31 december 2019 is vastgesteld en dat eiser een bedrag van € 1.583,64 aan teveel ontvangen voorschot moet terugbetalen.
8. Op 3 februari 2020 heeft het Uwv nog een besluit genomen (het primaire besluit 4). Daarin staat dat het voorstel van eiser om de vordering op grond van het hardheidscriterium te verlagen naar € 1.000,- wordt afgewezen.
9. Eiser is het met de vier primaire besluiten niet eens en heeft daartegen bezwaar gemaakt.
10. Het Uwv heeft de bezwaren van eiser tegen de primaire besluiten 1, 2 en 3 bij drie afzonderlijke besluiten van 5 maart 2020 (de bestreden besluiten I, II en III) ongegrond verklaard. Deze besluiten gaan over het terugbetalen van € 4.919,88, € 5.425,74 en
€ 1.583,64 (in totaal € 11.929,26) aan teveel ontvangen Wajong-uitkering.
11. Bij besluit van 2 april 2020 (bestreden besluit IV) is ook het bezwaar tegen het primaire besluit 4 ongegrond verklaard.
12. Eiser heeft tegen de bestreden besluiten beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend. De beroepen met zaaknummers 20/1458, 20/2094 en 20/2095 gaan over de bestreden besluiten I, II en III. Het beroep met zaaknummer 20/2096 gaat over het bestreden besluit IV.
13. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 juli 2021. De zaken zijn op de zitting gevoegd behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde en vergezeld door zijn moeder, [A] . Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

14. De rechtbank zal eerst ingaan op de bestreden besluiten I, II en III. Dat gaat om de terugbetaling van het bedrag van in totaal € 11.929,26. Daarna zal de rechtbank het bestreden besluit IV bespreken. Dat gaat over de vraag of de vordering moet worden verlaagd naar
€ 1.000,-.
De bestreden besluiten I, II en III
Waar gaat het over?
15. Tussen partijen is niet in geschil dat eiser een bedrag van in totaal € 11.929,26 teveel aan Wajong-uitkering heeft ontvangen, maar eiser is het er niet mee eens dat hij dit aan het Uwv moet terugbetalen. Hij wist niet dat hij teveel uitkering ontving en vindt dat hij dit ook niet kon weten.
16. Het Uwv heeft aan de bestreden besluiten I, II en III ten grondslag gelegd dat een uitkeringsgerechtigde de verplichting heeft om wijzigingen waarvan hij het vermoeden heeft of waarvan het redelijkerwijs duidelijk kan zijn dat die invloed kunnen hebben op (het recht op) de uitkering, te melden bij het Uwv. Van eiser wordt daarom verwacht dat hij daarin een actieve houding aanneemt en het Uwv op de hoogte houdt van wijzigingen in zijn situatie, bijvoorbeeld als hij gaat werken. Eiser heeft bij het Uwv geen melding gemaakt van zijn werkzaamheden en inkomsten. De hoogte van zijn inkomsten bij [bedrijfsnaam 2] was dusdanig dat het eiser redelijkerwijze duidelijk kon zijn dat zijn Wajong-uitkering te hoog was.
17. Het Uwv heeft op de zitting verklaard dat aan eiser niet wordt verweten dat hij de inlichtingenplicht heeft geschonden. De rechtbank stelt vast dat het Uwv in de bestreden besluiten wel ingaat op de inlichtingenplicht en dat tevens is verwezen naar de wettelijke bepaling daarover in de Wajong.
18. Verder heeft de rechtbank op de zitting aan de orde gesteld dat in de bestreden besluiten I, II en III staat dat eiser teveel voorschot heeft ontvangen, maar dat niet uit de gedingstukken blijkt dat de Wajong-uitkering al voor 1 november 2019 als voorschot werd uitgekeerd. Op de zitting heeft het Uwv verklaard dat de Wajong-uitkering tot november 2019 inderdaad niet als voorschot werd betaald. Het Uwv heeft met de bestreden besluiten bedoeld de Wajong-uitkering over de periode van 1 juni 2017 tot 1 november 2019 met terugwerkende kracht te herzien en de teveel ontvangen uitkering over deze periode terug te vorderen. Pas met het besluit van 4 november 2019 is beslist dat de Wajong-uitkering vanaf 1 november 2019 als voorschot wordt betaald. De uitkering over de maanden november 2019 en december 2019 was wel een voorschot.
19. Het Uwv heeft op de zitting dus een ander standpunt ingenomen dan in de bestreden besluiten I, II en III. Eisers beroepen tegen die besluiten zijn alleen al om deze reden gegrond. Maar de rechtbank komt ook tot de conclusie dat verweerder ten onrechte heeft beslist dat eiser een bedrag van € 11.929,26 moet terugbetalen. De rechtbank vindt dat eiser maar een bedrag van € 76,98 aan het Uwv verschuldigd is. Zij zal hierna uitleggen waarom zij dat vindt.
Inhoudelijke beoordeling van de bestreden besluiten I, II en III
Criteria waar de rechtbank aan moet toetsen
20. Omdat het Uwv eisers Wajong-uitkering over de periode van 1 juni 2017 tot 1 november 2019 met terugwerkende kracht heeft herzien, zijn hierop de Beleidsregels schorsing, opschorting, intrekking en herziening uitkeringen 2006 (de Beleidsregels) van toepassing. Dit heeft de rechtbank op de zitting samen met partijen vastgesteld. In artikel 3, derde lid, van de Beleidsregels staat dat als het iemand redelijkerwijs duidelijk was of duidelijk kon zijn dat hij of zij teveel uitkering ontving, de uitkering met terugwerkende kracht wordt herzien tot op de dag waarop het duidelijk was of duidelijk kon zijn dat er teveel uitkering werd betaald. In artikel 4, eerste lid, van de Beleidsregels staat dat als het iemand redelijkerwijs niet duidelijk was of niet duidelijk kon zijn dat hij of zij teveel uitkering ontving, de uitkering wordt herzien vanaf de dag dat het Uwv voor het eerst kenbaar heeft gemaakt dat iemand teveel uitkering betaald kreeg. Het Uwv vindt dat het eiser redelijkerwijs duidelijk kon zijn dat hij teveel uitkering ontving en eiser vindt dat juist niet.
21. Voor de periode van 1 juni 2017 tot 1 november 2019 is het dus de vraag of het eiser wel of niet redelijkerwijs duidelijk kon zijn dat hij teveel Wajong-uitkering ontving. Voor de maanden november 2019 en december 2019 is dat anders. Omdat de uitkering in deze maanden is uitbetaald als voorschot, zijn de Beleidsregels niet van toepassing. Eiser hoeft die bedragen alleen niet terug te betalen als er sprake is van een dringende reden om van terugvordering af te zien [1] . Dit is een strenger criterium.
Periode 1 juni 2017 tot 1 november 2019
22. Eiser geeft de volgende redenen waarom het hem redelijkerwijs niet duidelijk kon zijn dat hij teveel Wajong-uitkering ontving. Het Uwv heeft ermee ingestemd dat [bedrijfsnaam 1] B.V. hem zou begeleiden naar betaald werk, wat heeft geleid tot een baan bij [bedrijfsnaam 2] . Het Uwv was van deze betaalde baan op de hoogte. Dat blijkt ook uit de brieven over loondispensatie van 23 mei 2017, 21 november 2017 en 3 december 2018. Daarin staat immers dat eiser naast zijn loon een Wajong-uitkering heeft. Het Uwv schrijft in die brieven dat eisers Wajong-uitkering misschien wijzigt en dat hij daarover een brief krijgt van het Uwv, maar die brief heeft hij niet ontvangen. Eiser mocht daarom veronderstellen dat de hoogte van zijn uitkering niet zou wijzigen.
23. De rechtbank is het met eiser eens dat het hem onder deze omstandigheden redelijkerwijs niet duidelijk kon zijn dat hij teveel Wajong-uitkering ontving. In het algemeen kan van iemand die recht heeft op een uitkering en daarnaast andere inkomsten heeft worden verwacht dat hij of zij zekerheidshalve contact opneemt met het Uwv om na te gaan of inkomsten tot een wijziging van de uitkering leiden. Als iemand dat niet doet, zal het meestal zo zijn dat het hem of haar redelijkerwijs duidelijk is dat hij of zij teveel uitkering ontvangt. Maar eiser behoort tot een kwetsbare groep in de samenleving. Uit het dossier blijkt dat hij een neurologische stoornis heeft. Voor eiser kan sneller worden aangenomen dat hem redelijkerwijs iets niet duidelijk is dan voor mensen zonder de beperkingen van eiser. In dit geval blijkt uit de brieven van 23 mei 2017, 21 november 2017 en 3 december 2018 dat het Uwv wist dat eiser sinds 1 juni 2017 een betaalde baan had. Daar staat ook in dat eisers uitkering
misschien [2] zou wijzigen en dat hij hier nog bericht van zou krijgen Dat bericht kwam pas met de primaire besluiten van 21 november 2019. Eiser heeft in de periode van tweeëneenhalf jaar na de eerste brief van 23 mei 2017 dus nooit bericht gehad, terwijl er wel is aangekondigd dat die zou volgen als zijn uitkering zou wijzigen. In plaats daarvan kreeg hij de brieven van 21 november 2017 en 3 december 2018 met dezelfde tekst, waar ook pas met de primaire besluiten van 21 november 2019 een vervolg aan is gegeven. Onder deze omstandigheden had eiser mogen aannemen dat het Uwv zijn situatie had beoordeeld en dat het Uwv tot de conclusie was gekomen dat zijn Wajong-uitkering niet wijzigde als gevolg van de inkomsten. Het kon hem tot 21 november 2019 redelijkerwijs niet duidelijk zijn dat het Uwv dat nog niet had gedaan.
24. In het verweerschrift en op de zitting heeft het Uwv het standpunt ingenomen dat het staande praktijk was dat eiser zijn inkomsten aan het Uwv doorgaf en dat het Uwv de uitkering daarna definitief vaststelde. Naar de rechtbank begrijpt bedoelt het Uwv hiermee dat het eiser alleen al door het feit dat hij naast zijn Wajong-uitkering loon ontving redelijkerwijs duidelijk kon zijn dat hij vanaf 1 juni 2017 teveel Wajong-uitkering kreeg. Schending van de inlichtingenplicht wordt eiser immers niet verweten.
25. De rechtbank is het hier niet mee eens. Eiser heeft in het verleden een aantal keer wijzigingen in inkomsten doorgegeven aan het Uwv, waarna hij van het Uwv hoorde of zijn uitkering wijzigde. Dat soort brieven zitten in het dossier, dit zijn de brieven waar het Uwv op wijst om te onderbouwen dat het staande praktijk was dat eiser zijn inkomsten doorgaf aan het Uwv en dat vervolgens werd berekend wat dit betekende voor de hoogte van de Wajong-uitkering. Maar niet elke wijziging in inkomsten heeft ook tot een wijziging in de hoogte van eisers Wajong-uitkering geleid. Daarbij heeft eiser op de zitting onweersproken naar voren gebracht dat het hebben van inkomsten bovenop een Wajong-uitkering er niet noodzakelijkerwijs toe hoeft te leiden dat er teveel Wajong-uitkering wordt betaald, omdat het wordt beloond als iemand met een uitkering gaat werken. Het is dus niet zo dat eiser door de gang van zaken in de afgelopen jaren kon weten dat zijn inkomsten bij [bedrijfsnaam 2] tot wijziging van zijn uitkering zouden leiden. Hij wist wel dat inkomsten mogelijk invloed hebben op de hoogte van zijn uitkering, daarom heeft hij in het verleden het Uwv op de hoogte gesteld van inkomsten. Dat heeft eiser op de zitting verklaard. Maar dat was een andere situatie, omdat het Uwv niet wist van deze inkomsten. Eiser ging er door de brieven van
23 mei 2017, 21 november 2017 en 3 december 2018 van uit dat het Uwv wist van de inkomsten uit zijn dienstbetrekking bij [bedrijfsnaam 2] en dat het inkomen geen invloed had op de hoogte van zijn uitkering. Hij is door die brieven op het verkeerde been gezet en de rechtbank kan begrijpen dat dat in zijn situatie is gebeurd. Dat het in het verleden zo is gegaan dat eiser inkomsten doorgaf en dat zijn uitkering daarna al dan niet wijzigde betekent dus niet dat het hem nu redelijkerwijs duidelijk kon zijn dat hij teveel uitkering ontving.
Periode november 2019 en december 2019
26. De uitkering over de maanden november 2019 en december 2019 heeft eiser als voorschot ontvangen. Het gaat om een bedrag van in totaal € 76,98. De rechtbank moet, zoals hiervoor overwogen, toetsen of er dringende redenen zijn om van terugvordering van dit bedrag af te zien. Het is vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep, de hoogste bestuursrechter in dit soort zaken, dat van een dringende reden om van terugvordering af te zien pas sprake is als terugbetaling onaanvaardbare financiële of sociale gevolgen heeft voor eiser [3] . De rechtbank vindt het niet aannemelijk geworden dat terugbetaling van een bedrag van € 76,98 voor eiser onaanvaardbare financiële of sociale gevolgen zal hebben. Eiser moet dit bedrag dus terugbetalen aan het Uwv. Waarschijnlijk heeft eiser dit bedrag zelfs al terugbetaald. Zoals ook op de zitting besproken, heeft het Uwv op 22 april 2021 beslist dat eiser een bedrag van € 70,64 per maand moet terugbetalen. De rechtbank gaat er van uit dat als eiser inmiddels meer heeft terugbetaald dan het bedrag van € 76,98, het Uwv het teveel betaalde aan eiser zal terugstorten.
Conclusie ten aanzien van de bestreden besluiten I, II en III
Periode 1 juni 2017 tot 1 november 2019
27. Tot 21 november 2019 kon het eiser redelijkerwijs niet duidelijk zijn dat hij teveel uitkering ontving. Het Uwv heeft eisers uitkering over de periode van 1 juni 2017 tot
1 november 2019 dus ten onrechte herzien. Het gaat om een bedrag van in totaal
€ 11.849,28. Dit bedrag mocht het Uwv dus ook niet terugvorderen.
Periode november 2019 en december 2019
28. Het Uwv heeft wel terecht het teveel betaalde voorschot over de maanden november 2019 en december 2019 teruggevorderd. Dit is een bedrag van in totaal € 76,98. Eiser moet dit bedrag aan het Uwv betalen.
Hoe gaat het verder met de bestreden besluiten I, II en III?
29. Het beroep tegen de bestreden besluiten I, II en III is gegrond en de rechtbank vernietigt deze besluiten. Vervolgens zijn er twee mogelijkheden: de rechtbank geeft het Uwv de opdracht om nieuwe besluiten op de bezwaren van eiser tegen de primaire besluiten 1, 2 en 3 te nemen met inachtneming van deze uitspraak, óf de rechtbank neemt zelf een nieuw besluit in deze zaak.
30. De rechtbank vindt in dit geval dat zij zelf een nieuw besluit kan nemen. Er is in dit geval maar één uitkomst mogelijk, namelijk dat eiser alleen maar een bedrag van € 76,98 (het teveel betaalde voorschot over de maanden november 2019 en december 2019) aan het Uwv hoeft terug te betalen. Ook vindt de rechtbank dat eiser niet nog langer in onzekerheid gehouden mag worden. Daarom bepaalt de rechtbank dat het Uwv geen nieuw besluit mag nemen over deze zaak, maar dat deze uitspraak in de plaats treedt van de bestreden besluiten I, II en III. De rechtbank neemt een nieuw besluit en dat houdt kort gezegd in dat eiser een bedrag van € 76,98 aan teveel betaald voorschot over de maanden november 2019 en december 2019 aan het Uwv moet terugbetalen en dat de primaire besluiten 1, 2 en 3, waarbij het Uwv heeft bepaald dat eiser een bedrag van in totaal € 11.929,26 moet betalen, worden herroepen.
Het bestreden besluit IV
31. Op de zitting heeft de rechtbank met partijen vastgesteld dat eiser heeft verzocht om de vordering tot € 1000,- te verlagen omdat hier dringende redenen voor zijn, en dat het Uwv met het bestreden besluit IV heeft beslist dat die er niet zijn, zodat niet deels van terugvordering wordt afgezien.
32. De rechtbank zal niet inhoudelijk ingaan op het beroep tegen het bestreden besluit IV, omdat eiser hier geen belang meer bij heeft. De rechtbank heeft hiervoor namelijk al geoordeeld dat eiser alleen nog maar een bedrag van € 76,98 hoeft terug te betalen. Dat bedrag is lager dan het bedrag van € 1000,- waar eiser om heeft verzocht. Eiser kan met het beroep tegen het bestreden besluit IV dus niet meer bereiken dan hij nu al heeft. Het beroep tegen het bestreden besluit IV is daarom niet-ontvankelijk.
Proceskosten
33. Eiser heeft verzocht om vergoeding van zijn proceskosten tot een bedrag van € 209,85. Het betreft vier keer het griffierecht van € 48,- en een bedrag van € 17,85 voor het versturen van twee aangetekende brieven aan de rechtbank.
De rechtbank stelt vast dat eiser geen proceskosten heeft gemaakt die voor vergoeding in aanmerking komen. In het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) staat welke proceskosten kunnen worden vergoed. De kosten voor het versturen van aangetekende brieven worden niet genoemd als te vergoeden proceskosten. Het betaalde griffierecht valt niet onder proceskosten. De rechtbank zal hierover apart een beslissing nemen onder het kopje ‘Griffierecht’.
Griffierecht
34. De rechtbank zal bepalen dat verweerder het griffierecht dat eiser heeft betaald in alle vier de zaken moet vergoeden. Dat betekent dat verweerder in totaal een bedrag van € 196,-
(4 x € 48,-) aan eiser moet betalen.

Beslissing

De rechtbank:
In de beroepen met zaaknummers 20/1458, 20/2094 en 20/2095
-
verklaart het beroep tegen de bestreden besluiten I, II en III gegrond;
- vernietigt de bestreden besluiten I, II en III;
- herroept de primaire besluiten 1,2 en 3 en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde bestreden besluiten;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van in totaal € 144,- aan eiser te vergoeden.
In het beroep met zaaknummer 20/2096
- verklaart het beroep tegen het bestreden besluit IV niet-ontvankelijk;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 48,- aan eiser te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.C. Moed, rechter, in aanwezigheid van mr. G.M.T.M. Sips, griffier. De beslissing is uitgesproken op 12 augustus 2012 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
de griffier is verhinderd deze
uitspraak te ondertekenen
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Voetnoten

1.Artikel 3:56, zesde lid, van de Wajong.
2.Cursivering rechtbank.
3.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 10 juni 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:1408.