ECLI:NL:RBMNE:2021:3823

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
11 augustus 2021
Publicatiedatum
11 augustus 2021
Zaaknummer
16/159043-19
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Taakstraf en deels voorwaardelijke gevangenisstraf voor dealen in en aanwezig hebben van cocaïne en witwassen

Op 11 augustus 2021 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de verdachte, geboren in 1997, die werd verdacht van het dealen in cocaïne en witwassen. De rechtszaak vond plaats in Utrecht en de verdachte was aanwezig bij de inhoudelijke behandeling. De officier van justitie beschuldigde de verdachte van meerdere strafbare feiten, waaronder het handelen in cocaïne tussen 1 juli 2018 en 2 juli 2019, en het opzettelijk aanwezig hebben van cocaïne op 2 juli 2019. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat de rechtbank bevoegd was om kennis te nemen van de zaak. Tijdens de zittingen zijn verschillende getuigen en de verdachte zelf gehoord. De rechtbank heeft de verklaringen van de getuigen en de verdachte gewogen en kwam tot de conclusie dat er voldoende bewijs was voor de tenlastelegging. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan het dealen van cocaïne en het witwassen van een geldbedrag van € 16.870,-, dat vermoedelijk afkomstig was van drugshandel. De rechtbank legde een gevangenisstraf van 12 maanden op, waarvan 236 dagen voorwaardelijk, en een taakstraf van 240 uren. De rechtbank verklaarde ook dat de in beslag genomen goederen, waaronder de Volkswagen Polo en het geld, verbeurd werden verklaard. De uitspraak is gedaan in het kader van de artikelen van het Wetboek van Strafrecht en de Opiumwet.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummer: 16/159043-19
Vonnis van de meervoudige kamer van 11 augustus 2021
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1997 te [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres 1] , [postcode] te [woonplaats] ,
hierna: verdachte.

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

De rechtszaak tegen verdachte heeft in het openbaar plaatsgevonden op de zittingen van 16 oktober 2019, 4 december 2019, 20 april 2020 en 28 juli 2021. Op 28 juli 2021 is de zaak inhoudelijk behandeld, gelijktijdig met de zaak tegen medeverdachte [medeverdachte] (parketnummer 16/159017-19). Verdachte was bij de inhoudelijke behandeling aanwezig, en het vonnis is op tegenspraak. Het onderzoek op de zitting is op 28 juli 2021 gesloten.
De rechtbank heeft tijdens de zitting gesproken met en geluisterd naar de standpunten van verdachte, zijn raadsvrouw mr. I.N. Weski, waarnemend voor mr. G.N. Weski, en de officier van justitie mr. C. Goedegebuure.

2.TENLASTELEGGING

De officier van justitie verdenkt verdachte ervan dat hij betrokken is geweest bij meerdere strafbare feiten. Deze verdenkingen staan beschreven in de (gewijzigde) tenlastelegging, die als bijlage is opgenomen in dit vonnis.
Kort gezegd verdenkt de officier van justitie verdachte ervan dat hij:
in de periode van 1 juli 2018 tot en met 2 juli 2019 samen met een ander in Utrecht en/of Maarssen en/of Nieuwegein in cocaïne heeft gehandeld;
op 2 juli 2019 in Utrecht opzettelijk 25,3 gram cocaïne aanwezig heeft gehad;
in de periode van 1 juli 2018 tot en met 2 juli 2019 in Utrecht samen met een ander een geldbedrag en een auto heeft witgewassen en van dat misdrijf een gewoonte heeft gemaakt
(primair),
dan weldat hij zich schuldig heeft gemaakt aan eenvoudig witwassen van een geldbedrag
(subsidiair).

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
Feit 1 en 2
De officier van justitie meent dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte in de ten laste gelegde periode samen met een ander in cocaïne heeft gehandeld en dat hij 18,87 gram cocaïne in zijn bezit heeft gehad.
Feit 3
De officier van justitie verzoekt verdachte vrij te spreken van het primair ten laste gelegde feit. De officier van justitie acht wel wettig en overtuigend te bewijzen dat verdachte het subsidiair ten laste gelegde feit heeft gepleegd, te weten eenvoudig witwassen. De verklaring die de vader van verdachte over het geldbedrag heeft afgelegd bij de politie is volgens de officier van justitie gecontroleerd en geverifieerd door het openbaar ministerie, maar deze bleek niet te kloppen.
De officier van justitie meent dan ook dat verdachte geen aannemelijke verklaring heeft gegeven over de herkomst van het geldbedrag en concludeert dat het aangetroffen geldbedrag afkomstig is van enig misdrijf, namelijk van drugshandel.
Voor zover relevant worden de standpunten van de officier van justitie verder besproken bij het oordeel van de rechtbank.
4.2
Het standpunt van de verdediging
Feit 1
De raadsvrouw stelt zich op het standpunt dat slechts een bewezenverklaring kan volgen voor het dealen van cocaïne in de periode van begin juni 2019 tot 2 juli 2019. Verdachte bekent in deze periode een aantal keren cocaïne te hebben verkocht en te hebben afgeleverd. Er is geen sprake van samenwerking met een ander of anderen. Voor dealen over een langere periode en voor het dealen met anderen is volgens de raadsvrouw onvoldoende bewijs.
Feit 2
De raadsvrouw stelt zich op het standpunt dat het aanwezig hebben van cocaïne bewezen kan worden verklaard, maar voor een beduidend mindere hoeveelheid dan ten laste is gelegd.
Feit 3
De verdediging stelt zich primair op het standpunt dat verdachte vrijgesproken moet worden voor dit feit omdat het aangetroffen geldbedrag niet van verdachte was. Verdachte had zelfs geen wetenschap van de aanwezigheid van dit geldbedrag in de woning van zijn ouders. Subsidiair stelt de verdediging zich op het standpunt dat vrijspraak voor dit feit dient te volgen omdat het geldbedrag niet van enig (eigen) misdrijf afkomstig is, althans dat het dossier daarvoor onvoldoende bewijs bevat.
Voor wat betreft de Volkswagen Polo merkt de verdediging op dat verdachte deze eind 2018 gekocht heeft en ook op zijn eigen naam heeft gezet. Er is dan ook geen sprake van enig verhullend handelen. Volgens de verdediging blijkt uit het dossier ook niet van enig inzicht in de financiële situatie van verdachte of een kasopstelling waaruit volgt dat verdachte geen of onvoldoende legaal verklaarbaar inkomen zou hebben om de auto te kopen.
Voor zover relevant worden de standpunten van de verdediging verder besproken bij het oordeel van de rechtbank.
4.3
Het oordeel van de rechtbank [1]
De hieronder weergegeven bewijsmiddelen worden steeds gebruikt tot het bewijs van het feit of de feiten, waarop zij blijkens hun inhoud uitdrukkelijk betrekking hebben. Sommige onderdelen van de bewijsmiddelen hebben niet slechts betrekking op het feit waar ze genoemd worden, maar op meerdere feiten.
Feit 1
Het bewijs
Op de zitting van 28 juli 2021 heeft verdachte het volgende verklaard [2] :
Ik heb cocaïne gedeald in Utrecht, Maarssen en Nieuwegein. De drugs bracht ik met mijn Volkswagen Polo met kenteken [kenteken 1] . Ik gebruikte toen het telefoonnummer [telefoonnummer 1] . Dat was een dealernummer.
Daar waar de verbalisanten verklaren dat zij mij hebben herkend bij de observaties op 13 juni en 25 juni klopt dat inderdaad. Ik was daar.
Uit een proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant 1] [3] blijkt het volgende:
Naar aanleiding van een vordering ex. artikel 126n van het Wetboek van Strafvordering werden door de provider Vodafone de historische verkeersgegevens van het telefoonnummer [telefoonnummer 1] over de periode van 01-01-2019 tot en met 20-05-2019 ter beschikking gesteld.
Ik zag dat er, onder andere, met de onderstaande nummers contact was geweest;
- [telefoonnummer 3] ( [medeverdachte] )
Begonnen op 05-03-2019 in totaal 21 maal gebeld door [telefoonnummer 1] .
Vanaf 17-4-2019 structureel gebeld door doelnummer [telefoonnummer 1] .
Uit een proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant 1] [4] blijkt het volgende:
In het onderzoek [..] had de officier van justitie bij de rechter-commissaris gevorderd dat bij de provider van het telefoonnummer + [telefoonnummer 1] de gesprekken werden opgenomen van 05-06-2019 t/m 18-06-2019 en voor twee weken verlengd van 19-06-2019 t/m 02/07/2019.
Uit de opgenomen interceptie gesprekken van het telefoonnummer + [telefoonnummer 1] bleek dat deze door meerdere mensen werd benaderd en waar in, onder andere, sms-berichten werd gevraagd of hij langs kon komen bij hen, waarop de gebruiker van het genoemde telefoonnummer zei dat hij of zijn neefje langs zou komen.
Onder andere de onderstaande sms berichten dan wel telefoongesprekken werden ontvangen en verstuurd door en naar het genoemde telefoonnummer.
- [.] en 666; het telefoonnummer + [telefoonnummer 4] belt met het voornoemde
telefoonnummer en vraagt of hij naar de [locatie 1] in IJsselstein kan komen. Hierop belt nummer + [telefoonnummer 1] (sessie 666) met telefoonnummer + [telefoonnummer 3] en vraagt hier of hij naar de [locatie 1] wil gaan.
- sessie 685 en 687; het telefoonnummer + [telefoonnummer 1] belt met telefoonnummer
+ [telefoonnummer 2] ( [C] ) en + [telefoonnummer 2] zegt dat hij naar [locatie 2] kan komen. Na ongeveer 2 minuten belt telefoonnummer + [telefoonnummer 1] met nummer + [telefoonnummer 3] en vraagt aan hem of hij naar ‘ [C] ’ bij [locatie 2] kan gaan.
Uit de uitgeluisterde tapgesprekken [5] blijkt het volgende:
Beller: [telefoonnummer 4] | Datum: 29-06-2019 16:58:16 | Gebelde: [telefoonnummer 1]
; ja hallo
[telefoonnummer 4] ; halo met die rooie, maatje van [D] . he euh ben je in IJsselstein toevallig in de buurt?
1; euhhh papapa, ik ken hem wel aar naar toe sturen als je wilt.
2; Bij de [locatie 1] daar., wat zei je?
1; euh, ik denk dat het ongeveer een kwartiertje, 20 minuten duurt.
2; op de [locatie 1] zelf in IJsselstein?
1; yes, grijze Audi komt er ana.”
en
Beller: [telefoonnummer 1] | Datum: 29-06-2019 18:22:36 | Gebelde: [telefoonnummer 3]
; hallo
[telefoonnummer 1] ; jo he ga naar de [locatie 1] toe
....onverstaanbaar...
; is goed
en
Beller: [telefoonnummer 1] | Datum: 29-06-2019 20:47:57 | Gebelde: [telefoonnummer 2]
; jo kerel
[telefoonnummer 1] ; He [C] , [C] .
; ja klopt, ik kan euh naar [locatie 2] komen.
[telefoonnummer 1] ; [locatie 2] ?
; ja
[telefoonnummer 1] ; ja oke
en
Beller: [telefoonnummer 1] | Datum: 29-06-2019 20:49:51 | Gebelde: [telefoonnummer 3]
; jo
[telefoonnummer 1] ; jo hee luister euhh, [locatie 2] op euh [straatnaam] , ken je toch wel toch?
; [locatie 2] ? dat is bij die stoplichten toch? in [naam subwijk]
[telefoonnummer 1] ; juist ga daar naar toe, ga daar naar toe. Daar komt die andere en dan gaat hij gelijk door naar die...onverstaanbaar...
[telefoonnummer 1] ; als je dan maar weet, als je bij [C] staat, dan laat ik hem naar buiten kom, dan rij je gelijk door naar die andere...
Uit het proces-verbaal van verhoor van verdachte [medeverdachte] op 3 juli 2019 blijkt het volgende [6] :
V: Van wie is een grijze Audi met kenteken [kenteken 2] ?
A: Mijn moeder heeft wel een grijze Audi.
V: Hoe vaak rijd jij in deze Audi?
A: Ja af en toe.
(…)
V: Van wie is het telefoonnummer [telefoonnummer 3]
A: Dat is dan mijn telefoonnummer.
Uit het proces-verbaal van verhoor van verdachte [getuige] op 2 juli 2019 blijkt het volgende [7] :
V: Is er sprake van één of meerdere dealers
A: Op dit moment rijden er twee leveranciers rond. Met dit moment bedoel ik de
bestuurder van de Polo al een jaar en de bestuurder van de Audi A3 drie a vier
maanden. Het zijn altijd dezelfde bestuurders die leveren.
V: Werken die dealers samen? Waaruit bestaat het samenwerkingsverband tussen de
dealers?
A: Ja dat weet ik wel zeker. Als ik het nummer bel dan verschijnt er vaak een ander.
Met die ander bedoel ik de bestuurder van de Audi. De man van de Volkswagen Polo
neemt de telefoon op en stuurt dus die andere aan. Soms de man met de Polo zelf ook.
De man met de Audi komt al ongeveer 3 a 4 maanden bij mijn aan de deur. De man met de
Polo komt al een jaar aan de deur.
Uit het proces-verbaal van bevindingen van de verbalisant [verbalisant 2] [8] blijkt het volgende:
Op dinsdag 2 juli 2019 werd naar aanleiding van een ingesteld verdovende middelen
onderzoek een manspersoon op heterdaad aangehouden op het moment van de overdracht van verdovende middelen.
Deze man bleek volledig te zijn genaamd: [getuige] .
Tijdens de teruggave van zijn persoonlijke bezittingen bij de intakebalie zag hij een
andere manspersoon staan.
(…) Die man die ik zojuist zag staan is de man waarover ik verklaarde als zijnde de
dealer die vaak de drugs komt brengen. Hij rijdt altijd in die Volkswagen Polo. Ik
heb al meer dan een jaar contact met hem.
Noot verbalisant:
Met deze man bedoelde de heer [getuige] : [verdachte] .
Uit het proces-verbaal van verhoor van de getuige [getuige] , wonende te [woonplaats] , bij de rechter-commissaris blijkt het volgende [9] :
V: Er is door een agent gerelateerd dat u op het politiebureau na uw verhoor iemand heeft herkend en dat u spontaan heeft verklaard dat die man de dealer was die u vaak de drugs kwam brengen in de Volkswagen Polo.
(…)
V: Wat heeft u letterlijk gezegd?
A: De verbalisant vroeg: “Kent u hem?". Ik zei toen: “Ja, dat is de meneer in de zwarte Polo.”
V: Refereerde u met de zinsnede “de meneer in de zwarte Polo" aan de man waarover u het daarvoor in het verhoor net had verklaard, te weten de dealer in de zwarte Polo?
A: Dat klopt.
V: Toen u op 2 juli bent gehoord heeft u gezegd ‘ongeveer een jaar’. Kan dat kloppen?
A: Dat herhaalde ik net ja. Hoe vaak, weet ik niet.
(..)
U vertelde net ook dat u niet altijd dezelfde persoon aan de telefoon kreeg.
(…) Het laatste jaar was het dezelfde persoon, die van de Polo, en na een half jaar kwam er iemand bij die ook bezorgde. De persoon die de telefoon opnam was er ongeveer een jaar.
Bewijsoverwegingen
De periode
De rechtbank acht bewezen dat verdachte gedurende één jaar, vanaf 1 juli 2018, cocaïne heeft gedeald.
[getuige] kwam op 2 juli 2019 in beeld als afnemer en heeft verklaard gedurende één jaar met enige regelmaat cocaïne te hebben gekocht van de persoon die rijdt in de zwarte Volkswagen Polo. Op het politiebureau herkende [getuige] verdachte als de dealer die rijdt in de zwarte Volkswagen Polo.
[getuige] heeft een gedetailleerde, consistente en concrete verklaring afgelegd. De rechtbank heeft geen reden om aan die verklaring te twijfelen. Zijn verklaring wordt bovendien ondersteund door ander bewijs in het dossier. Zo verklaart verdachte zelf dat hij met zijn Volkswagen Polo drugs heeft geleverd. Daarnaast blijkt uit het dossier dat het telefoonnummer [telefoonnummer 1] , dat verdachte volgens zijn eigen verklaring heeft gebruikt en een dealernummer betrof, in ieder geval al vanaf 13 januari 2019 actief is en al vanaf 5 maart 2019 contact had met het telefoonnummer van medeverdachte [medeverdachte] . Dat verdachte slechts gedurende enkele weken in cocaïne heeft gehandeld vindt de rechtbank dan ook niet geloofwaardig.
Het samenwerkingsverband
Uit de bovenvermelde tapgesprekken wordt duidelijk dat afnemers van drugs contact opnemen met de dealertelefoon. De houder van de dealertelefoon neemt dan vervolgens in sommige gevallen contact op met het telefoonnummer [telefoonnummer 3] , het telefoonnummer van medeverdachte [medeverdachte] . Uit de tapgesprekken blijkt dat [medeverdachte] vervolgens de drugs gaat bezorgen. In het tapgesprek tussen beller [telefoonnummer 4] en de dealertelefoon wordt bevestigd dat de grijze Audi eraan komt, dus dat de drugsbezorger in een grijze Audi rijdt. Medeverdachte [medeverdachte] rijdt in een grijze Audi, zo heeft hij zelf verklaard. Tot slot verklaart [getuige] dat de man in de Volkswagen Polo (verdachte) de telefoon opneemt en de man in de Audi (medeverdachte [medeverdachte] ) dan vaak de drugs komt brengen. Uit het voorgaande blijkt dat er sprake is van een nauwe en bewuste samenwerking.
Omdat de dealertelefoon, die verdachte in bezit had, vanaf 5 maart 2019 contact heeft met het telefoonnummer van medeverdachte [medeverdachte] , verklaart de rechtbank bewezen dat verdachte vanaf die datum samen met een ander in cocaïne heeft gehandeld. De rechtbank is van oordeel dat er onvoldoende bewijs in het dossier zit dat verdachte in de periode daarvóór
samen met een anderin cocaïne heeft gehandeld.
Feit 2
Verdachte heeft tijdens de zitting erkend dat hij het onder 2 ten laste gelegde heeft gepleegd. De rechtbank zal daarom niet opschrijven wat er in de bewijsstukken staat, maar enkel opsommen welke bewijsstukken zij voor de bewezenverklaring gebruikt. De rechtbank verwijst met voetnoten naar de plaats waar de bewijsstukken in het dossier te vinden zijn.
De bewijsstukken:
- de verklaring van verdachte op zitting [10] ;
- drie NFI-rapporten van 16 juli 2019 [11] .
Feit 3
Het bewijs
Uit het proces-verbaal van bevindingen van de verbalisant [verbalisant 3] [12] blijkt het volgende:
Op dinsdag 2 juli 2019, omstreeks 19:15 uur, is, onder leiding van de Ondersteunings
Groep de voordeur van de [adres 2] te [plaatsnaam] geforceerd. Tijdens de doorzoeking werden in de woning de navolgende goederen in beslag genomen:
- een geldbedrag van 6900 euro, in ruimte 5;
- een geldbedrag van 9970 euro, in ruimte 5;
- diverse papiertjes, waarvan wordt vermoed dat deze gebruikt worden om tot
‘ponypack' te vouwen, in ruimte 10;
- bureaulade met daarin rest van wit poeder, in ruimte 10.
Uit het proces-verbaal van bevindingen van de verbalisant [verbalisant 4] blijkt het volgende [13] :
In de slaapkamer boven, ruimte D5, meldde de hond op een grote lade van de
kledingkast. In deze lade vonden wij een stapel verpakt geld. Deze stapel danwel de
verpakking heeft mogelijk drugssporen omdat de hond hierop afgericht is.
Op de zitting heeft verdachte het volgende verklaard [14] :
Ik verbleef dagelijks bij mijn ouders op de [adres 2] in [plaatsnaam] . (…) Als u mij voorhoudt dat de dealertelefoon voorafgaand aan de observaties in juni 2019 de zendmast vlak bij de woning van mijn ouders aanstraalde dan kan dat kloppen
Bewijsoverwegingen
Juridisch kader
De rechtbank stelt voorop dat voor een bewezenverklaring van het in de delictsomschrijving van artikel 420bis, eerste lid, Wetboek van Strafrecht opgenomen bestanddeel ‘afkomstig uit enig misdrijf’, niet is vereist dat uit de bewijsmiddelen kan worden afgeleid dat het in de tenlastelegging genoemde voorwerp afkomstig is uit een nauwkeurig aangeduid misdrijf. Wel is voor een veroordeling van witwassen vereist dat vaststaat dat het voorwerp afkomstig is uit
enigmisdrijf.
Als op grond van de bewijsstukken in het dossier geen rechtstreeks verband valt te leggen tussen een voorwerp en een bepaald misdrijf kan toch bewezen worden verklaard dat een voorwerp ‘uit enig misdrijf’ afkomstig is, als het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat het in de tenlastelegging genoemde voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is.
Als uit het door het Openbaar Ministerie aangedragen bewijs feiten en omstandigheden kunnen worden afgeleid die van zo’n aard zijn dat zonder meer sprake is van een vermoeden van witwassen, mag van de verdachte worden verlangd dat hij een verklaring geeft over de herkomst van het voorwerp.
Indien de verdachte een concrete, min of meer verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring heeft gegeven over de herkomst van het voorwerp, dan ligt het vervolgens op de weg van het Openbaar Ministerie om nader onderzoek te doen naar de volgens verdachte alternatieve herkomst van het voorwerp.
Om vervolgens bewezen te verklaren dat sprake is van witwassen, moet uit de resultaten van dat onderzoek blijken dat met voldoende mate van zekerheid kan worden uitgesloten dat het ten laste gelegde voorwerp een legale herkomst heeft en dat dus een criminele herkomst als enige aanvaardbare verklaring kan gelden.
Gerechtvaardigd vermoeden van eenvoudig witwassen?
Zoals hiervoor bij feit 1 overwogen acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte gedurende een periode van 1 jaar cocaïne heeft gedeald. Na de aanhouding van verdachte op 3 juli 2019 is zijn ouderlijk huis doorzocht, waar verdachte dagelijks verbleef en vanwaar uit hij ook dealde. Daar is een contant geldbedrag van € 16.870,-, voornamelijk in coupures van € 10, € 20 en € 50, aangetroffen. De politiehond die is afgericht op herkenning van drugssporen gaf een melding bij de lade in de kledingkast waar een deel van het geld in is aangetroffen. Deze combinatie van omstandigheden maakt dat er een gegrond vermoeden bestaat dat het aangetroffen contante geld bedrag afkomstig is van de handel in cocaïne.
Verklaring verdediging met betrekking tot het geld
Op 6 augustus 2019 heeft de raadsman van verdachte, mr G.N. Weski, het verzoek aan de officier van justitie gedaan om de in beslag genomen geldbedragen terug te geven. [A] , vader van verdachte, zou € 15.000,- geleend hebben van zijn broer [B] . Dat zou het geldbedrag zijn dat in beslag is genomen. [A] is op 3 maart 2021 als verdachte gehoord. Hij verklaarde onder andere dat hij op 1 juni 2019
€ 7.500,- van zijn broer geleend had en op 1 juli 2019 nogmaals € 7.500,-, om zijn schulden af te lossen. De boekhouder van zijn broer zou hiervoor een leningsovereenkomst hebben opgemaakt. [A] wilde de naam van zijn schuldeiser niet geven. Op advies van de boekhouder heeft zijn broer het geld opgenomen van zijn rekening.
De politie heeft nader onderzoek verricht naar deze verklaring. De boekhouder heeft verklaard dat hij geen leningsovereenkomst heeft opgesteld en dat deze lening ook niet is opgenomen in de aangifte inkomstenbelasting 2019 van [B] . Ook gaf hij aan geen advies te hebben gegeven over de lening van € 15.000,- in contanten. [15]
De rechtbank overweegt over de verklaring van [A] het volgende.. Ten tijde van de doorzoeking was [A] ook aanwezig, maar hij heeft toen nadat hem daar naar werd gevraagd niks gezegd over de aanwezigheid van grote contante geldbedragen. Pas een maand na de doorzoeking verklaart [A] dat hij het geld heeft geleend van zijn broer en overlegt hij een leenovereenkomst die door de boekhouder van zijn broer zou zijn opgesteld. Navraag bij de boekhouder leert dat dit niet blijkt te kloppen. Daarnaast verklaart [A] dat hij het geld geleend had om een schuld af te betalen, maar hij wil niet zeggen om welke schuld het gaat en aan wie hij geld verschuldigd was. Deze verklaring kan dus niet geverifieerd worden. Tot slot is het geld op twee verschillende plekken, in een jaszak en in een kledinglade, aangetroffen. De rechtbank acht het onaannemelijk dat een geleend geldbedrag op die plekken bewaard zou worden en ook dat het geld was geleend om schulden om af te lossen, terwijl het toch nog in huis lag en de schuld dus blijkbaar niet was afgelost.
De rechtbank is gelet op het voorgaande van oordeel dat de verklaring van de vader van verdachte over de herkomst van het geld onaannemelijk is en het vermoeden van witwassen niet heeft weerlegd. De rechtbank gaat ervan uit dat het geldbedrag van verdachte was. Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat met voldoende mate van zekerheid kan worden uitgesloten dat het geldbedrag een legale herkomst heeft en dat dus een criminele herkomst als enige aanvaardbare verklaring kan gelden.
De rechtbank gaat er verder van uit dat het geldbedrag is verdiend met de drugshandel nu geen andere verklaring voor de herkomst van het geld is gegeven. De rechtbank is daarom van oordeel dat verdachte een geldbedrag onmiddellijk afkomstig uit enig misdrijf voorhanden heeft gehad. Het gaat hierbij om een misdrijf dat hij zelf heeft gepleegd (eigen misdrijf) en niet bewezen kan worden dat verdachte handelingen heeft verricht die meer omvatten dan het alleen voorhanden hebben van het geld (zoals het verbergen of verhullen van de criminele herkomst). Daarmee heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan eenvoudig witwassen.
Partiele vrijspraak met betrekking tot het witwassen van de Volkswagen Polo
Verdachte heeft op de zitting verklaard dat hij de Volkswagen Polo eind 2018 met geld van legale herkomst heeft aangeschaft. Nu de politie of het openbaar ministerie geen onderzoek heeft gedaan naar de financiële situatie van verdachte in de betreffende periode, is onvoldoende duidelijk of verdachte wel of niet over de middelen beschikte om de auto aan te schaffen. Daarmee kan niet met voldoende mate van zekerheid worden uitgesloten dat de auto een legale herkomst heeft. Verdachte zal dan ook worden vrijgesproken van het witwassen van de Volkswagen Polo.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
1. op tijdstippen in de periode van 1 juli 2018 tot en met 4 maart 2019 te Utrecht, meermalen, telkens opzettelijk heeft verkocht, afgeleverd, verstrekt en vervoerd, een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I,
en
op tijdstippen in de periode van 5 maart 2019 tot en met 2 juli 2019 te Utrecht en Maarssen en Nieuwegein, tezamen en in vereniging met een ander, meermalen, telkens opzettelijk heeft verkocht, afgeleverd, verstrekt en vervoerd, een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
2. op 2 juli 2019 te Utrecht, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 16,2 gram cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
3. op 2 juli 2019 te Utrecht zich schuldig heeft gemaakt aan witwassen, immers heeft hij op die datum een voorwerp, te weten:
- een geldbedrag van 16.870,- euro (contant aangetroffen bij de doorzoeking in de woning aan de [adres 2] )
voorhanden gehad, terwijl hij wist dat bovenomschreven geldbedrag - onmiddellijk - afkomstig was uit enig misdrijf.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN DE FEITEN

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
De door verdachte gepleegde feiten beschouwt de rechtbank als een voortgezette handeling in de zin van artikel 56 van het Wetboek van Strafrecht. Het gaat hier namelijk om soortgelijke feiten, het dealen van harddrugs, het bezit van harddrugs en het bezit van de opbrengst van het dealen, die kort na elkaar hebben plaatsgevonden en waaraan één ongeoorloofd wilsbesluit ten grondslag ligt.
Het bewezen verklaarde levert volgens de wet de volgende strafbare feiten op:
de voortgezette handeling van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod en van medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod (feit 1) en opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod (feit 2) en eenvoudig witwassen (feit 3).

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.OPLEGGING VAN STRAF

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vindt de feiten die verdachte heeft gepleegd zeer ernstig. D ergelijke feiten veroorzaken overlasten leiden tot nog meer criminaliteit en buurtverloedering. De feiten gaan vaak gepaard met patsergedrag. De officier van justitie houdt in het voordeel van verdachte rekening met het feit dat hij zijn leven op positieve wijze heeft geprobeerd vorm te geven het afgelopen anderhalf jaar. Gezien de opstelling van de verdachte, zijn bijna lege strafblad en het tijdsverloop wijkt de officier van justitie af van de richtlijn die een lange onvoorwaardelijke gevangenisstraf voorschrijft.
De officier van justitie vordert dat verdachte wordt veroordeeld tot:
- een gevangenisstraf voor de duur van 8 maanden, met aftrek van het voorarrest, waarvan een gedeelte van 111 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren;
- een taakstraf voor de duur van 240 uren, en als verdachte die niet of niet naar behoren verricht te vervangen door 120 dagen hechtenis.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging vindt het, gelet op persoonlijke omstandigheden van verdachte en de overschrijding van de redelijke termijn, niet passend om verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen die langer is dan de tijd die verdachte al in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. De verdediging verzoekt dan ook een gevangenisstraf op te leggen die gelijk is aan het voorarrest met eventueel nog een voorwaardelijke straf daarnaast.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van de strafbare feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank legt aan verdachte een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden op, waarvan 236 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren. Ook legt de rechtbank aan verdachte een taakstraf voor de duur van 240 uren op, te vervangen door 120 dagen hechtenis als deze taakstraf niet of niet naar behoren wordt verricht. Hieronder legt de rechtbank uit hoe zij deze straf heeft bepaald.
8.3.1
De ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder de feiten zijn gepleegd
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan (het medeplegen van) de handel in cocaïne en het bezit van cocaïne. Verdachte heeft zich ook schuldig gemaakt aan het witwassen van ruim zestienduizend euro. Dit geld is afkomstig uit het door verdachte begane misdrijf, de handel in drugs.
Verdachte heeft door het plegen van deze feiten een bijdrage geleverd aan de instandhouding van drugshandel. Het is een feit van algemene bekendheid dat het gebruik van harddrugs een gevaar oplevert voor de gezondheid van de gebruikers ervan. Bovendien gaat de handel in en het gebruik van dergelijke verdovende middelen gepaard met verschillende vormen van (ernstige) criminaliteit en steeds grover geweld waardoor de samenleving schade wordt berokkend. Door het witwassen van uit eigen criminele activiteiten ontvangen gelden heeft verdachte geld met een criminele herkomst aan het zicht van de overheid onttrokken. Een dergelijk witwasfeit is verwerpelijk en heeft een ontwrichtende werking op de integriteit van het financieel economische verkeer.
Omdat het gaat om een voortgezette handeling, neemt de rechtbank één strafbepaling als uitgangspunt bij het bepalen van de straf. Als uitgangspunt geldt het dealen van de harddrugs. De rechtbank kijkt daarbij naar de oriëntatiepunten die zijn opgesteld door het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) die door rechters gebruikt worden. Het uitgangspunt voor het dealen van harddrugs gedurende 6 tot 12 maanden is een gevangenisstraf van twaalf maanden.
8.3.2
De persoonlijke omstandigheden van verdachte
Uit het strafblad (de justitiële documentatie) van verdachte blijkt dat hij niet eerder voor soortgelijke feiten door de strafrechter is veroordeeld. Dat werkt niet in het voor- of nadeel van verdachte, omdat bovengenoemd oriëntatiepunt er al vanuit gaat dat een verdachte niet eerder voor soortgelijke feiten veroordeeld is.
Daarnaast heeft de rechtbank acht geslagen op het reclasseringsadvies van Reclassering Nederland.
8.3.3
De overschrijding van de redelijke termijn
Een verdachte heeft recht op behandeling van zijn zaak binnen een redelijke termijn om te voorkomen dat een verdachte langer dan redelijk is onder de dreiging van een (verdere) strafvervolging zou moeten leven. Die termijn begint te lopen op het moment dat verdachte in redelijkheid kan verwachten dat tegen hem vervolging wordt ingesteld. Als uitgangspunt geldt dat de behandeling van de zaak op de zitting dient te zijn afgerond met een einduitspraak van de rechtbank binnen twee jaar nadat de termijn is aangevangen. Verdachte is op 3 juli 2019 aangehouden en heeft 129 dagen in voorarrest doorgebracht waarna zijn voorlopige hechtenis is geschorst. Op het moment dat de rechtbank uitspraak doet, zijn inmiddels dus twee jaren en ruim een maand verstreken. Dat is een overschrijding van de redelijke termijn. De rechtbank zal daar in het voordeel van verdachte rekening mee houden.
8.3.4
Conclusie
Gelet op de ernst van de feiten kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden volstaan met een andere straf dan een (deels) onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Met de officier van justitie en de raadsvrouw is de rechtbank van oordeel dat het uitgangspunt van 12 maanden onvoorwaardelijke gevangenisstraf hier niet volledig moet worden gevolgd en dat het opleggen aan verdachte van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van langere duur dan de voorlopige hechtenis niet wenselijk is. De rechtbank let hierbij op de positieve ontwikkeling van verdachte het afgelopen anderhalf jaar en op de overschrijding van de redelijke termijn. De rechtbank zal daarom aan verdachte een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden opleggen, maar bepalen dat het onvoorwaardelijke deel daarvan gelijk is aan het aantal dagen die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, met een proeftijd van twee jaren. Gelet op de ernst van de feiten is de rechtbank van oordeel dat verdachte daarnaast een taakstraf voor de duur van 240 uren moet verrichten, te vervangen door 120 dagen hechtenis als deze taakstraf niet of niet naar behoren wordt verricht.

9.BESLAG

9.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie verzoekt de rechtbank om de telefoon, de Volkswagen Polo, alle goederen die noodzakelijk zijn voor drugshandel, de Armani tas en het geld dat is gevonden verbeurd te verklaren. De officier van justitie verzoekt de drugs te onttrekken aan het verkeer.
9.2
Het standpunt van de advocaat
De advocaat verzoekt om de in beslag genomen Volkswagen Polo terug te geven aan verdachte. Het verbeurd verklaren van de Volkswagen Polo zou immers een extra straf zijn.
9.3
Het oordeel van de rechtbank
Onttrekking aan het verkeer
De rechtbank zal de in beslag genomen cocaïne onttrekken aan het verkeer. Dit voorwerp is van zodanige aard dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of met het algemeen belang. Met betrekking tot dit voorwerp zijn bovendien de onder feit 1 en 2 bewezen verklaarde feiten begaan.
Verbeurdverklaring
De rechtbank zal de in beslag genomen Volkswagen Polo en de Samsung telefoon verbeurd verklaren. Met behulp van de auto en de telefoon is het onder 1 bewezen verklaarde feit begaan. Ook zal de rechtbank het in beslag genomen contante geld verbeurd verklaren, nu dit geld is verdiend met de drugshandel zoals onder 1 bewezen is verklaard.
Teruggave
De rechtbank bepaalt dat de in beslag genomen Armani tas en de iPhone moeten worden teruggegeven aan verdachte.

10.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 33, 33a, 47, 56, 63 en 420bis.1 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2, 10 en 13a van de Opiumwet, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

11.BESLISSING

De rechtbank:
Bewezenverklaring
  • verklaart het onder 1, 2 en 3 primair ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
  • verklaart het meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
  • verklaart het bewezenverklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
  • verklaart verdachte strafbaar;
Oplegging straf
  • veroordeelt verdachte tot een
  • bepaalt dat de tijd door veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht op de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
  • bepaalt dat
  • stelt daarbij een proeftijd van twee jaren vast;
  • als voorwaarde geldt dat veroordeelde:
o zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
  • veroordeelt verdachte tot een
  • beveelt dat voor het geval verdachte de taakstraf niet of niet naar behoren verricht de taakstraf wordt vervangen door 120 dagen hechtenis;
Beslag
- onttrekt aan het verkeer:
o de cocaïne, goednummer 2445987;
- verklaart verbeurd:
o de Volkswagen Polo, kenteken [kenteken 1] , goednummer 1224735;
o de Samsung telefoon, goednummer 2445331;
o een geldbedrag van € 16.870,-;
- gelast de teruggave aan de rechthebbende van:
o de Armani tas, goednummer 2445845.
o de IPhone, goednummer 2445346.
Voorlopige hechtenis
- heft op het – reeds geschorste – bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door mr. I.J.B. Corbeij, voorzitter, mrs. N.M. Spelt en N.P.J. Janssens, rechters, in tegenwoordigheid van mrs. T.T. van den Dool, M. Neijenhuis, griffiers, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 11 augustus 2021.
Mrs. N.P.J. Janssens en T.T. van den Dool zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
1
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 juli 2018 tot en met 2 juli 2019 te Utrecht en/of Maarssen en/of Nieuwegein, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met één of meer anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal, (telkens) opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval (telkens) opzettelijk aanwezig heeft gehad een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
(Artikel art 2 ahf/ond B Opiumwet, art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht, art 10 lid 4
Opiumwet)
2
hij op of omstreeks 2 juli 2019 te Utrecht, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 25,3 gram cocaïne, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
(Artikel art 2 ahf/ond C Opiumwet, art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht, art 10 lid 3
Opiumwet)
3
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 juli 2018 tot en met 2 juli 2019, te Utrecht, in elk geval in Nederland, (telkens) tezamen en in vereniging met één of meer anderen, althans alleen, van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt, althans zich schuldig heeft gemaakt aan witwassen, immers heeft/hebben hij en/of zijn mededader(s) toen en daar stelselmatig en/of op één of meer tijdstippen in voormelde periode (van) een aantal voorwerpen, te weten:
- een geldbedrag van (in totaal) (ongeveer) 16.870 euro (contant aangetroffen bij de doorzoeking in de woning aan de [adres 2] ), en/of
-een personenauto, merk Volkswagen Polo met kenteken [kenteken 1] , (telkens) de werkelijke aard, herkomst, vindplaats, vervreemding of verplaatsing heeft verborgen en/of verhuld, dan wel heeft verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende van die geldbedragen en/of voorwerpen was en/of (telkens) verworven, voorhanden gehad, overgedragen, omgezet en/of gebruikt, terwijl hij en/of zijn mededaders (telkens) wist (en), althans redelijkerwijs moest (en) vermoeden, dat bovenomschreven geldbedrag(en) en/of voorwerp(en) - onmiddellijk en/of middellijk - afkomstig was/waren uit enig misdrijf;
(Artikel art 420bis lid 1 ahf/ond b Wetboek van Strafrecht)
Subsidiair: op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 juli 2018 tot en
met 2 juli 2019, te Utrecht, in elk geval in Nederland, (een) voorwerp(en), te weten:
- ( een) geldbedrag(en) van (in totaal) (ongeveer) 16.870euro (contant aangetroffen bij de doorzoeking in de woning aan de [adres 2] ), heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad, terwijl hij, verdachte, wist dat die/dat voorwerp(en) onmiddellijk afkomstig waren/was uit enig eigen misdrijf;
(art. 420bis.1 Wetboek van Strafrecht).

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers zijn dit – tenzij anders aangegeven – pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van 4 september 2019, genaamd [...] , opgemaakt door politie Eenheid Midden-Nederland, doorgenummerd 1 tot en met 398. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Proces-verbaal van het onderzoek ter terechtzitting.
3.Het proces-verbaal van bevindingen van 13 augustus 2019, opgemaakt door [verbalisant 1] , p. 12-13.
4.Het proces-verbaal van bevindingen van 13 augustus 2019, opgemaakt door [verbalisant 1] , p. 36-37.
5.Een geschrift, namelijk een uitwerking van tapgesprekken, p. 54-57.
6.Het proces-verbaal van verhoor van medeverdachte [medeverdachte] van 3 juli 2019, opgemaakt door [verbalisant 1] , p. 270 en 273.
7.Het proces-verbaal van verhoor van verdachte [getuige] van 2 juli 2019, opgemaakt door [verbalisant 2] , p. 135.
8.Het proces-verbaal van bevindingen van 3 juli 2019, opgemaakt door [verbalisant 2] , p. 138.
9.Proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige] bij de rechter-commissaris.
10.Proces-verbaal van het onderzoek ter terechtzitting.
11.Een geschrift, namelijk: een NFI-rapport van 16 juli 2019, p. 339; een geschrift, namelijk: een NFI-rapport van 16 juli 2019, p. 340; een geschrift, namelijk: een NFI-rapport van 16 juli 2019, p. 342.
12.Het proces-verbaal van bevindingen van 4 juli 2019, opgemaakt door [verbalisant 3] , p. 225-227.
13.Het proces-verbaal van bevindingen van 3 juli 2019, opgemaakt door [verbalisant 4] , p. 250.
14.Proces-verbaal van het onderzoek ter terechtzitting.
15.Proces-verbaal aanvulling einddossier.