Uitspraak
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 4 augustus 2021 in de zaak tussen
[eiser] , te [woonplaats] , eiser,
.
Rechtbank Midden-Nederland
In deze zaak heeft eiser beroep ingesteld tegen de uitspraak van verweerder, het Bestuur van de Belastingsamenwerking gemeenten & hoogheemraadschap Utrecht (BGHU), die op 19 december 2020 zijn verzoek om kwijtschelding van een aanslag heeft afgewezen. De rechtbank Midden-Nederland, enkelvoudige kamer, heeft op 4 augustus 2021 geoordeeld dat zij onbevoegd is om op het beroep van eiser te beslissen. Dit oordeel is gebaseerd op de bepalingen van de Invorderingswet 1990 en de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
De rechtbank heeft vastgesteld dat op grond van artikel 8:1, eerste lid, van de Awb een belanghebbende tegen een besluit beroep kan instellen, maar dat er uitzonderingen zijn. In dit geval is de bestreden uitspraak genomen op basis van artikel 26, eerste lid, van de Invorderingswet 1990, waarvoor geen beroep bij de bestuursrechter kan worden ingesteld, met uitzondering van enkele specifieke artikelen. De rechtbank heeft geconcludeerd dat eiser alleen een vordering bij de burgerlijke rechter kan instellen als hij meent dat zijn verzoek om kwijtschelding ten onrechte is afgewezen.
De rechtbank heeft zich daarom onbevoegd verklaard om op het beroep van eiser te beslissen en heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan door rechter R.C. Moed, in aanwezigheid van griffier O. Asafiati, en is op dezelfde dag aan partijen verzonden.