ECLI:NL:RBMNE:2021:3813

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
4 augustus 2021
Publicatiedatum
11 augustus 2021
Zaaknummer
20/1941
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet-ontvankelijk verklaring bezwaar WOZ-waarde

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 4 augustus 2021 uitspraak gedaan in het beroep van eiser tegen de niet-ontvankelijk verklaring van zijn bezwaar door de heffingsambtenaar van de gemeente Veenendaal. Eiser had op 10 april 2020 bezwaar gemaakt tegen een besluit van de gemeente, maar had geen gronden vermeld in zijn bezwaarschrift. De heffingsambtenaar heeft eiser vervolgens de gelegenheid gegeven om de gronden aan te vullen, maar eiser heeft deze aanvulling pas op 29 april 2020 ingediend, wat te laat was. De rechtbank overweegt dat de termijn die aan eiser is gegeven om zijn bezwaar te onderbouwen redelijk was en dat hij binnen deze termijn ten minste één grond had kunnen indienen. De rechtbank concludeert dat de niet-ontvankelijk verklaring van het bezwaar terecht is, omdat eiser niet tijdig de benodigde gronden heeft ingediend. Eiser krijgt geen gelijk en er wordt geen vergoeding van proceskosten toegekend. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid om in verzet te gaan tegen deze uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 20/1941

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 4 augustus 2021 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser,

(gemachtigde: mr. S. Mrosek),
en

de heffingsambtenaar van de gemeente Veenendaal, verweerder

(gemachtigde: mr. H.C.A. van Meeteren).

Procesverloop

Deze uitspraak gaat over het beroep van eiser tegen het besluit van verweerder van
30 april 2020.

Overwegingen

1. De rechtbank nodigt partijen niet uit voor een zitting, omdat dat in deze zaak niet nodig is. Hieronder legt de rechtbank dat verder uit. In het bestreden besluit is het bezwaar van eiseres niet-ontvankelijk verklaard, wegens het te laat indienen van de gronden.
2. Iemand die bezwaar maakt, moet op grond van artikel 6:5, eerste lid, aanhef en onder d, van de Awb in het bezwaarschrift de gronden van het bezwaar vermelden. Dat houdt in: zeggen op welke specifieke punten hij of zij het niet eens is met het besluit. Als dat niet gebeurt, kan het bestuursorgaan na een herstelmogelijkheid het bezwaar op grond van artikel 6:6 van de Awb niet-ontvankelijk verklaren.
3. Verweerder heeft vastgesteld dat het bezwaarschrift van eiser van 10 april 2020 geen gronden bevat. Verweerder heeft eiser bij brief van 15 april 2020 in de gelegenheid gesteld om uiterlijk 24 april 2020 het bezwaarschrift compleet te maken. Eiser heeft, zo blijkt uit het dossier, op 29 april 2020 op die brief gereageerd. Dat is te laat. Daarom is het bezwaar van eiser niet-ontvankelijk verklaard.
4. Eiser voert in beroep aan dat het bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk is verklaard omdat het bezwaarschrift van 10 april 2020 aangemerkt had moeten worden als een gemotiveerd bezwaarschrift. In dit bezwaarschrift van 10 april 2020 heeft eiser verzocht om een langere termijn voor het aanvullen van de bezwaargronden tot 30 juli 2020.
Op 15 april 2020 heeft verweerder aangegeven dat eiser tot 24 april 2020 de gronden van bezwaar kan indienen. Dat zijn slechts acht werkdagen. Eiser stelt dat dit een onredelijk korte termijn is aangezien eiser de gevraagde WOZ-taxatieverslag ook pas op
15 april 2020 per mail heeft ontvangen. Eiser was toen pas op de hoogte van de onderbouwing van de WOZ-waarde. Vanaf die dag kan pas de termijn beginnen te lopen voor wat betreft het opvragen van de motivering. Op het moment van de uitspraak op bezwaar had eiser de bezwaargronden al aangevuld. Mede gelet op het rechtsgevolg van de niet-ontvankelijkheidsverklaring, is de niet-ontvankelijkverklaring in strijd met de in het bestuursrecht geldende beginselen van redelijkheid en billijkheid.
5. De rechtbank overweegt het volgende. Bij brief van 10 april 2020 heeft eiser tijdig bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit. De rechtbank stelt vast dat deze brief geen gronden bevat. Eiser heeft in zijn bezwaarschrift van 10 april 2020 een verzoek om uitstel ingediend voor het indienen van de gronden. Bij brief van 15 april 2020 heeft verweerder eiser in de gelegenheid gesteld om uiterlijk 24 april 2020 de gronden in te dienen.
Eiser heeft pas op 29 april 2020 de gronden ingediend.
6. De wetgever stelt dat een bestuursorgaan een hersteltermijn dient te bieden die redelijk is, waarbinnen de bezwaarmaker het verzuim kan herstellen. De rechtbank acht de gegeven termijn voldoende om (enige) gronden in te dienen. Eiser had binnen de gestelde termijn tenminste een grond kunnen indienen om te voorkomen dat zijn bezwaar niet-ontvankelijk zou verklaard worden.
7. Verweerder heeft het bezwaar terecht niet-ontvankelijk verklaard. Het beroep is daarom kennelijk ongegrond (artikel 8:54 van de Awb).
8. Eiser krijgt geen gelijk en daarom ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.C. Stijnen, rechter, in aanwezigheid van O. Asafiati, griffier. De beslissing is uitgesproken op 4 augustus 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak kunt een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum op de stempel die hierboven staat. Als u graag een zitting wilt waarbij u persoonlijk uw mening aan de rechter kunt geven, kunt u dit in uw verzetschrift aangeven.