ECLI:NL:RBMNE:2021:3806
Rechtbank Midden-Nederland
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek voorlopige voorziening Jeugdwet zonder spoedeisend belang
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 3 augustus 2021 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening in het kader van de Jeugdwet. Verzoeker, die in de uitspraak niet bij naam wordt genoemd, heeft een verzoek ingediend tegen het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht. Het primaire besluit van 1 juli 2020, waarin de aanvraag om een voorziening op grond van de Jeugdwet niet in behandeling is genomen, werd door verweerder in het bestreden besluit van 12 juli 2021 als onterecht aangemerkt. Echter, het bezwaar van verzoeker werd niet-ontvankelijk verklaard omdat hij niet als belanghebbende werd aangemerkt.
Verzoeker heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit en verzocht om een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter heeft op basis van artikel 8:83 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting. De rechter heeft vastgesteld dat er geen spoedeisend belang is, zoals vereist door artikel 8:81 van de Awb. Verzoeker stelde dat het spoedeisend belang voortkwam uit het feit dat hij zijn kinderen niet kon zien, maar de voorzieningenrechter oordeelde dat de Jeugdwet niet bedoeld is om de omgang tussen ouders en kinderen te regelen. De voorzieningenrechter heeft verzoeker gevraagd om het spoedeisend belang nader te onderbouwen, maar deze onderbouwing ontbrak.
De voorzieningenrechter concludeerde dat er geen evident onrechtmatig besluit was en dat er geen aanleiding was om de belangenafweging in het voordeel van verzoeker te laten uitvallen. Het verzoek om voorlopige voorziening werd afgewezen, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak is openbaar gemaakt en er staat geen hoger beroep of verzet open tegen deze beslissing.