ECLI:NL:RBMNE:2021:3806

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
3 augustus 2021
Publicatiedatum
11 augustus 2021
Zaaknummer
UTR 21/2879
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening Jeugdwet zonder spoedeisend belang

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 3 augustus 2021 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening in het kader van de Jeugdwet. Verzoeker, die in de uitspraak niet bij naam wordt genoemd, heeft een verzoek ingediend tegen het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht. Het primaire besluit van 1 juli 2020, waarin de aanvraag om een voorziening op grond van de Jeugdwet niet in behandeling is genomen, werd door verweerder in het bestreden besluit van 12 juli 2021 als onterecht aangemerkt. Echter, het bezwaar van verzoeker werd niet-ontvankelijk verklaard omdat hij niet als belanghebbende werd aangemerkt.

Verzoeker heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit en verzocht om een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter heeft op basis van artikel 8:83 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting. De rechter heeft vastgesteld dat er geen spoedeisend belang is, zoals vereist door artikel 8:81 van de Awb. Verzoeker stelde dat het spoedeisend belang voortkwam uit het feit dat hij zijn kinderen niet kon zien, maar de voorzieningenrechter oordeelde dat de Jeugdwet niet bedoeld is om de omgang tussen ouders en kinderen te regelen. De voorzieningenrechter heeft verzoeker gevraagd om het spoedeisend belang nader te onderbouwen, maar deze onderbouwing ontbrak.

De voorzieningenrechter concludeerde dat er geen evident onrechtmatig besluit was en dat er geen aanleiding was om de belangenafweging in het voordeel van verzoeker te laten uitvallen. Het verzoek om voorlopige voorziening werd afgewezen, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak is openbaar gemaakt en er staat geen hoger beroep of verzet open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 21/2879

uitspraak van de voorzieningenrechter van 3 augustus 2021 in de zaak tussen

[verzoeker] , te [woonplaats] , verzoeker

(gemachtigde: mr. R.H. Bouwman),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht, verweerder.

Procesverloop

In het besluit van 1 juli 2020 (primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag om een voorziening op grond van de Jeugdwet (Jw) niet in behandeling genomen.
In het besluit van 12 juli 2021 (bestreden besluit) heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat de aanvraag ten onrechte buiten behandeling is gesteld. Verweerder heeft het bezwaar van verzoeker tegen het primaire besluit niet-ontvankelijk verklaard, omdat verzoeker niet als belanghebbende kan worden aangemerkt.
Verzoeker heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Hij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.

Overwegingen

1. De voorzieningenrechter doet op grond van artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak zonder zitting.
2. De voorzieningenrechter treft op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Awb alleen een voorlopige voorziening als "onverwijlde spoed" dat vereist.
3. Verzoeker heeft in het verzoekschrift van 12 juli 2021 aangevoerd dat het spoedeisend belang erin is gelegen dat het hem niet wordt toegestaan om zijn kinderen te zien en dat iedere dag dat hij zijn kinderen niet kan zien of spreken er één teveel is.
4. De griffier heeft bij brief van 14 juli 2021 verzocht om een nadere onderbouwing van het spoedeisend belang. In dat kader staat in die brief: “De voorzieningenrechter stelt vast dat de onderliggende regelgeving, de Jeugdwet, niet tot doel heeft de omgang tussen ouders en kinderen te regelen. Hiervoor zijn immers familierechtelijke procedures bedoeld. De voorzieningenrechter wijst op de definitie van jeugdhulp, zoals die in artikel 1.1.1 van de Jeugdwet is gegeven. De voorzieningenrechter verzoekt u daarom om het spoedeisend belang nader te onderbouwen in het licht van de Jeugdwet en hierbij aan te geven waarom de uitspraak op het beroep niet kan worden afgewacht.”
5. Verzoeker heeft hierop gereageerd bij brief van 28 juli 2021. In die brief staat dat door Lokalis een zorgmelding is gedaan met betrekking tot de kinderen. Volgens Lokalis waren er zeer grote zorgen met betrekking tot psychische kindermishandeling. Hieraan is door Veilig Thuis geen gevolg gegeven. Wat het gevolg ook zou mogen zijn geweest, is niet relevant voor de oorspronkelijke melding. Daarnaast merkt verzoeker op dat het onderliggende beroep tweemaal door de rechtbank op zitting is gepland, maar verweerder heeft tweemaal de zitting laten verplaatsen. Het tijdsverloop is hierdoor vele malen langer geworden dan wenselijk is.
6. De voorzieningenrechter stelt vast dat verzoeker met zijn brief van 28 juli 2021 inhoudelijk niet heeft gereageerd op het verzoek van de griffier om het spoedeisend belang nader te onderbouwen in het licht van de Jeugdwet. Hoewel de voorzieningenrechter begrip heeft voor verzoekers positie als vader en zijn wens om zijn kinderen te zien goed begrijpt, levert dat wat eiser in zijn brief van 28 juli 2021 naar voren heeft gebracht geen spoedeisend belang op als bedoeld in artikel 8:81 van de Awb. Zoals immers al in de brief van 14 juli 2021 is vermeld heeft de Jw niet tot doel de omgang tussen ouders en kinderen te regelen. Zonder nadere onderbouwing, die ontbreekt, is de enkele verwijzing naar een zorgmelding onvoldoende om daaruit spoedeisend belang af te leiden. Hierbij is mede van belang dat de zorgmelding dateert van 18 oktober 2018. Evenmin is door verzoeker onderbouwd waarom de uitspraak op het beroep niet kan worden afgewacht. Over het betoog van verzoeker dat de zitting in het beroep tot tweemaal toe is uitgesteld, overweegt de rechtbank dat een verzoek om voorlopige voorziening er in beginsel niet voor is bedoeld om de beroepszaak eerder behandeld te krijgen. De conclusie is dat er geen enkel spoedeisend belang is.
7. Omdat de voorzieningenrechter van oordeel is dat verzoeker geen spoedeisend belang heeft, kan de door hem gevraagde voorziening alleen nog worden getroffen als het bestreden besluit evident onrechtmatig is. Met evident onrechtmatig wordt bedoeld dat zonder diepgaand onderzoek naar de relevante feiten en/of het recht zeer ernstig moet worden betwijfeld of het door verweerder ingenomen standpunt juist is en of het primaire besluit in de bodemprocedure in stand zal blijven. De voorzieningenrechter is van oordeel dat op basis van de nu overgelegde stukken niet evident is dat het bestreden besluit geen stand zal kunnen houden.
8. Uit het voorgaande volgt dat geen sprake is van een spoedeisend belang en dat het bestreden besluit ook niet evident onrechtmatig is. Gelet hierop ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding de belangenafweging in het voordeel van verzoeker te laten uitvallen.
9. De voorzieningenrechter wijst het verzoek daarom af. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.M. Dijksterhuis, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. K.S. Smits, griffier. De uitspraak is uitgesproken op 3 augustus 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
De voorzieningenrechter is verhinderd
deze uitspraak te ondertekenen.+
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.