ECLI:NL:RBMNE:2021:3796
Rechtbank Midden-Nederland
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen WOZ-waarde van onroerende zaak, taxatiematrix en referentiewoningen
In deze zaak heeft de rechtbank Midden-Nederland op 23 juli 2021 uitspraak gedaan in een geschil over de WOZ-waarde van een woning aan de [adres 1] te [woonplaats]. De heffingsambtenaar van de gemeente [gemeente] had de waarde voor het belastingjaar 2020 vastgesteld op € 256.000,-, met als waardepeildatum 1 januari 2019. Eiser, de eigenaar van de woning, was het niet eens met deze vaststelling en had bezwaar aangetekend, dat door de heffingsambtenaar ongegrond was verklaard. Eiser heeft vervolgens beroep ingesteld bij de rechtbank.
Tijdens de zitting op 9 maart 2021, waar eiser zich liet vertegenwoordigen door een waarnemer, heeft de rechtbank de argumenten van beide partijen gehoord. Eiser stelde dat de waarde te hoog was en pleitte voor een lagere waarde van € 232.000,-. De heffingsambtenaar verdedigde de vastgestelde waarde met een taxatiematrix, waarin 12 referentiewoningen waren opgenomen, en stelde dat de waarde van de woning niet te hoog was vastgesteld. De rechtbank oordeelde dat de heffingsambtenaar met de taxatiematrix en de toelichting ter zitting voldoende aannemelijk had gemaakt dat de WOZ-waarde correct was vastgesteld.
De rechtbank heeft de beroepsgronden van eiser, waaronder de verouderde staat van de woning en de oppervlakte van de referentiewoning, niet gegrond verklaard. De rechtbank concludeerde dat de taxateur de woning adequaat had beoordeeld en dat de methodiek van de heffingsambtenaar voor het vaststellen van de waarde van de woning juist was. Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard, wat betekent dat de vastgestelde WOZ-waarde van € 256.000,- in stand blijft.