ECLI:NL:RBMNE:2021:3789

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
9 augustus 2021
Publicatiedatum
10 augustus 2021
Zaaknummer
UTR 20/3174
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen WOZ-waarde vastgesteld door de heffingsambtenaar

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 9 augustus 2021 uitspraak gedaan in een geschil over de vastgestelde WOZ-waarde van een woning. De heffingsambtenaar van de gemeente had de waarde van de onroerende zaak vastgesteld op € 375.000,- per 1 januari 2019. Eiser, de eigenaar van de woning, was het niet eens met deze vaststelling en had bezwaar gemaakt, dat door de heffingsambtenaar ongegrond was verklaard. Eiser heeft vervolgens beroep ingesteld bij de rechtbank.

Tijdens de zitting op 25 februari 2021, waar eiser zich liet vertegenwoordigen door een waarnemer, heeft de rechtbank de zaak behandeld. De heffingsambtenaar heeft een taxatiematrix overgelegd ter onderbouwing van de vastgestelde waarde. De rechtbank heeft vastgesteld dat de heffingsambtenaar niet voldoende bewijs heeft geleverd om aan te tonen dat de WOZ-waarde niet te hoog was vastgesteld. Eiser had betoogd dat het gehanteerde indexeringspercentage en de onderbouwing daarvan niet inzichtelijk waren gemaakt.

De rechtbank oordeelde dat de heffingsambtenaar op grond van artikel 8:42 van de Algemene wet bestuursrecht verplicht was om de cijfermatige onderbouwing van het indexeringspercentage te verstrekken, wat niet was gebeurd. Hierdoor was eiser niet in staat geweest om de juistheid van de gegevens te controleren. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde de uitspraak op bezwaar en stelde de WOZ-waarde vast op € 360.000,-. Tevens werd de heffingsambtenaar veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van eiser en het griffierecht.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 20/3174

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 9 augustus 2021 in de zaak tussen

[eiser] uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: G. Gieben)
en

de heffingsambtenaar van de gemeente [gemeente] , verweerder

(gemachtigde: J. Tammel).

Procesverloop

In de beschikking van 31 januari 2020 heeft verweerder op grond van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ) de waarde van de onroerende zaak aan [adres] (de woning) voor het belastingjaar 2020 vastgesteld op € 375.000,- naar de waardepeildatum 1 januari 2019. Verweerder heeft bij deze beschikking aan eiser als eigenaar van de woning ook een aanslag onroerendezaakbelastingen opgelegd, waarbij deze waarde als heffingsmaatstaf is gehanteerd.
In de uitspraak op bezwaar van 27 juli 2020 heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift en een taxatiematrix ingediend.
De zaak is behandeld op de zitting van 25 februari 2021, via een skypeverbinding. Eiser is niet verschenen, maar heeft zich laten vertegenwoordigen door J. van Herk, die optrad als waarnemer van de gemachtigde van eiser. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, vergezeld door [taxateur 1] , taxateur.
Na sluiting van het onderzoek ter zitting heeft de rechtbank het onderzoek heropend en geschorst, in afwachting van een uitspraak van de Meervoudige Kamer van deze rechtbank. Deze uitspraak is op 5 juli 2021 gedaan.
Desgevraagd hebben partijen kenbaar gemaakt dat zij het niet nodig vinden om op een nadere zitting te worden gehoord. De rechtbank heeft het onderzoek vervolgens gesloten.

Overwegingen

1. De woning is een in 1993 gebouwde vrijstaande woning met carport en berging. De woning heeft een inhoud van ongeveer 387 m3 en ligt op een kavel van 345 m2.
2. De WOZ-waarde van de woning is de waarde in het economisch verkeer. Dat is de prijs die bij verkoop op de voor die woning meest geschikte wijze en na de beste voorbereiding door de meestbiedende gegadigde voor die woning zou zijn betaald.
3. Eiser bepleit een lagere waarde, namelijk € 320.000,-. Verweerder handhaaft de vastgestelde waarde en heeft om die te onderbouwen een taxatiematrix overgelegd.
4. Verweerder heeft de bewijslast om aannemelijk te maken dat de waarde niet te hoog is vastgesteld. Bij de beoordeling of dit het geval is, zal de rechtbank wat eiser ter betwisting van de vastgestelde waarde heeft aangevoerd meewegen.
5. De rechtbank is van oordeel dat verweerder er niet in is geslaagd om aannemelijk te maken dat de waarde niet te hoog is vastgesteld. Eiser heeft in zijn beroepschrift aangevoerd dat verweerder het gehanteerde indexeringspercentage en de onderbouwing daarvan niet inzichtelijk heeft gemaakt. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat het indexeringspercentage 8% bedraagt. Ter zitting heeft verweerder toegelicht
dat de correcties van de koopsommen van de referentiewoningen naar de peildatum plaatsvinden aan de hand van de marktontwikkeling die wordt onderzocht. De verkopen uit het jaar vóór de waardepeildatum worden naast de verkoopprijzen van de waardepeildatum
1 januari 2019 gelegd. Hierbij wordt onderscheid gemaakt per type woning en per wijk. Daar komt dan een stijgings- of dalingscijfer uit. Verweerder heeft hiermee weliswaar voldaan aan het verzoek van eiser om het indexeringspercentage inzichtelijk te maken, maar niet om de cijfermatige onderbouwing van dat percentage te verstrekken. De rechtbank is van oordeel dat verweerder op grond van artikel 8:42, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) gehouden was om de cijfermatige onderbouwing van het indexeringspercentage op eisers verzoek naar de rechtbank toe te sturen. Nu verweerder dit heeft nagelaten, is eiser onvoldoende in de gelegenheid geweest om de juistheid van deze gegevens te controleren en te betwisten. [1]
6. Het beroep is gegrond en de uitspraak op bezwaar moet worden vernietigd.
7. De rechtbank moet vervolgens beoordelen of eiser de door hem voorgestane waarde van
€ 320.000,- aannemelijk heeft gemaakt. Om een lagere waarde te onderbouwen, heeft eiser verwezen naar het door hem ingebrachte taxatierapport, opgemaakt door taxateurs [taxateur 2] en [taxateur 3] op 23 maart 2020. In dit rapport zijn verkoopcijfers van drie woningen opgenomen. De rechtbank stelt vast dat een herleiding van de waarde van de woning uit de verkoopcijfers van de door eiser genoemde woningen ontbreekt. Uit de enkele verkoopcijfers van deze woningen kan dan ook niet worden afgeleid dat eiser de waarde van
€ 320.000,- aannemelijk heeft gemaakt.
8. Partijen hebben de waardes die zij voorstaan beiden niet aannemelijk gemaakt. De
rechtbank ziet hierin aanleiding om zelf in de zaak te voorzien. In goede justitie stelt de rechtbank de WOZ-waarde van de woning op waardepeildatum 1 januari 2019 vast op
€ 360.000,-.
9. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
10. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.598,- (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift en 1 punt voor de hoorzitting met een waarde per punt van € 265,- en 1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen op de zitting met een waarde per punt van € 534,-, met wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt de uitspraak op bezwaar;
  • stelt de waarde van het object vast op € 360.000,- naar de waardepeildatum
1 januari 2019 en bepaalt dat de aanslag onroerendezaakbelasting dienovereenkomstig wordt verlaagd;
  • bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde uitspraak op bezwaar;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.598,-;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 48,- aan eiser te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.J.A. Schaaf, rechter, in aanwezigheid van
mr. E. Kersten, griffier. De beslissing is uitgesproken op 9 augustus 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak kunt u binnen zes weken na de dag waarop de uitspraak is verzonden hoger beroep instellen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. Deze uitspraak is verzonden op de stempeldatum die hierboven staat

Voetnoten

1.Zie de uitspraak van de meervoudige kamer van deze rechtbank en deze zittingsplaats van