ECLI:NL:RBMNE:2021:3776

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
10 augustus 2021
Publicatiedatum
10 augustus 2021
Zaaknummer
UTR 21/130
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugvordering van tegemoetkoming voor scholieren en de toepassing van de hardheidsclausule

In deze zaak heeft eiseres, een scholier, beroep ingesteld tegen de besluiten van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, Dienst Uitvoering Onderwijs, waarin werd vastgesteld dat zij geen recht had op een tegemoetkoming voor scholieren en dat zij een bedrag van € 1.283,29 moest terugbetalen. De primaire besluiten van 28 september 2020 stelden vast dat eiseres in de jaren 2019 en 2020 onterecht tegemoetkomingen had ontvangen, omdat zij niet ingeschreven stond bij een erkende onderwijsinstelling. Eiseres had een aanvraag gedaan voor een tegemoetkoming, maar de controle wees uit dat zij niet voldeed aan de voorwaarden van de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten (Wtos).

Eiseres voerde aan dat er sprake was van rechtsongelijkheid, omdat andere leerlingen van particuliere opleidingen wel tegemoetkomingen ontvingen. De rechtbank oordeelde echter dat eiseres niet had aangetoond dat er gelijke gevallen waren die ongelijk werden behandeld. De rechtbank benadrukte dat de onderwijsinstelling waar eiseres onderwijs volgde, niet voldeed aan de kwalificaties voor het verkrijgen van een tegemoetkoming.

Daarnaast werd de hardheidsclausule in de Wtos besproken. De rechtbank concludeerde dat er geen bijzondere omstandigheden waren die toepassing van deze clausule rechtvaardigden. Eiseres had niet aangetoond dat de terugvordering onbillijk was. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees de verzoeken van eiseres af. De uitspraak werd gedaan door mr. J.H. Lange op 10 augustus 2021.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 21/130

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 10 augustus 2021 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres

en
de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, Dienst Uitvoering Onderwijs, verweerder
(gemachtigde: drs. P. Slagter).

Procesverloop

In twee besluiten van 28 september 2020 (primaire besluiten) heeft verweerder vastgesteld dat eiseres in 2019 en 2020 geen recht had op een tegemoetkoming voor scholieren en dat zij in totaal € 1.283,29 te veel aan tegemoetkoming heeft ontvangen.
In het besluit van 21 december 2020 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen de primaire besluiten ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 22 juli 2021 met behulp van een beeldverbinding op zitting behandeld. Eiseres is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiseres heeft op 27 november 2019 een aanvraag gedaan voor een tegemoetkoming voor scholieren. Verweerder heeft bij berichten van 9 december 2019 de tegemoetkoming aan eiseres toegekend voor de periodes oktober 2019 tot en met december 2019 en januari 2020 tot en met juni 2020.
2. Verweerder heeft bij bericht van 27 april 2020 aan eiseres laten weten dat uit een controle is gebleken dat eiseres mogelijk onterecht de tegemoetkoming scholieren heeft ontvangen.
3. In de primaire besluiten van 28 september 2020 heeft verweerder vastgesteld dat eiseres over de periodes oktober 2019 tot en met december 2019 en januari 2020 tot en met augustus 2020 geen recht had op een tegemoetkoming, omdat eiseres geen voortgezet (speciaal) onderwijs volgt. Eiseres heeft daarom € 1.283,29 te veel aan tegemoetkoming ontvangen en moet dit bedrag terugbetalen.
4. In het bestreden besluit van 21 december 2020 heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard. Aan eiseres was vanaf 1 oktober 2019 een tegemoetkoming scholieren toegekend voor een vwo-opleiding aan de [naam schoolgemeenschap] in [plaats] . Uit een controle van verweerder in het basisregister voor inschrijvingen in het voortgezet onderwijs (BRON) is gebleken dat eiseres in het schooljaar 2019-2020 niet bij deze school stond ingeschreven. Eiseres heeft in plaats daarvan een opleiding gevolgd aan het [naam college 1] in [plaats] , maar een opleiding aan deze school valt niet onder één van de categorieën van opleidingen waarvoor een tegemoetkoming mogelijk is.
5. Eiseres voert in beroep aan dat sprake is van rechtsongelijkheid. Scholieren van andere particuliere opleidingen die ook niet worden bekostigd uit algemene middelen, komen volgens eiseres wel voor de tegemoetkoming in aanmerking komen. Eiseres verwijst daarbij naar het [naam college 2] . Bovendien zijn er volgens eiseres een aantal leerlingen geweest die wel een tegemoetkoming hebben gekregen, terwijl zij geen enkel vak hebben hoeven doen, terwijl eiseres hard heeft gewerkt om de schriftelijke en mondelinge staatsexamens wel te halen. Eiseres wijst in dit verband op de redelijkheid en billijkheid.
6. Verweerder stelt zich op het standpunt dat niet is gebleken van gelijke gevallen die ongelijk worden behandeld. In de door eiseres aangehaalde gevallen gaat het om een onderwijsinstelling die wel voldoet aan de kwalificaties voor het verkrijgen van een tegemoetkoming, terwijl de onderwijsinstelling van eiseres hieraan niet voldoet.
7. De rechtbank overweegt als volgt. In hoofdstuk 4 van de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten (Wtos) is de tegemoetkoming voor scholieren van 18 jaar of ouder in het voortgezet onderwijs geregeld.
8. Op grond van artikel 2.9 van de Wtos kan voor tegemoetkoming op grond van hoofdstuk 4 van de Wtos een scholier in aanmerking komen die is ingeschreven:
a. aan een school die op grond van de WVO, de WEC of de Experimentenwet onderwijs volledig en rechtstreeks uit de openbare kas wordt bekostigd, waaronder het volgen van onderwijs in de vorm van contractactiviteiten niet is mede begrepen;
b. aan een op grond van artikel 56 van de WVO aangewezen school;
c. aan een school die is erkend op grond van de Wet op de erkende onderwijsinstellingen voor zover de gevolgde cursus onder de reikwijdte van die wet valt; of
d. voor een cursus die wordt bekostigd op grond van artikel 73 van de WVO.
9. Op grond van de hardheidsclausule in artikel 11.4, eerste lid, van de Wtos kan de minister voor bepaalde gevallen deze wet buiten toepassing laten of daarvan afwijken voor zover toepassing, gelet op het belang dat deze wet beoogt te beschermen, zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard.
10. De rechtbank overweegt dat tussen partijen niet in geschil is dat het [naam college 1] waar eiseres onderwijs heeft gevolgd, geen onderwijsinstelling is die recht geeft op een tegemoetkoming voor scholieren op grond van de Wtos. Het [naam college 1] valt niet onder één van de in artikel 2.9 van de Wtos bedoelde categorieën. Eiseres voldoet dus niet aan de voorwaarden voor een tegemoetkoming voor scholieren op grond van de Wtos.
11. De rechtbank is verder van oordeel dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat sprake is van ongelijke behandeling van gelijke gevallen. Voor een in dit kader geslaagd beroep op het gelijkheidsbeginsel is vereist dat aan een scholier in eenzelfde positie, dus bijvoorbeeld op dezelfde school of een andere school die niet onder artikel 2.9 van de Wtos valt, wel een tegemoetkoming is toegekend. Dit is niet gebleken. Verweerder heeft ten aanzien van het specifiek door eiseres benoemde voorbeeld in het verweerschrift gemotiveerd toegelicht dat het [naam college 2] wel voldoet aan de kwalificaties voor het verkrijgen van een tegemoetkoming op grond van de Wtos. Er is daarom geen sprake van gelijke gevallen. Wat eiseres heeft aangevoerd is onvoldoende om daaraan te twijfelen.
12. De rechtbank is daarnaast van oordeel dat niet is gesteld of gebleken dat sprake is van zodanige bijzondere omstandigheden dat met toepassing van de hardheidsclausule verweerder had moeten afzien van de terugvordering van de tegemoetkoming. Eiseres heeft ter zitting in dit kader er nog op gewezen dat zij bij de aanvraag heeft opgegeven dat zij aan het [naam college 1] onderwijs volgde en dat zij dus na de toekenning van de tegemoetkoming ervan uit kon gaan dat zij daar recht op had. Naar het oordeel van de rechtbank is het feit dat verweerder de aanvraag van eiseres in eerste instantie abusievelijk heeft toegekend op basis van een andere school, geen reden waarom de door eiseres ten onrechte ontvangen tegemoetkoming niet door verweerder kan worden teruggevorderd. Dit te meer nu verweerder er ter zitting terecht op heeft gewezen dat eiseres bij de toekenning van de tegemoetkoming in de berichten van 9 december 2019 (zie overweging 1) er expliciet op is gewezen dat zij de gegevens in deze berichten moest controleren en dat het dus op de weg van eiseres had gelegen om dat daadwerkelijk te doen. De beroepsgrond slaagt niet.
13. Het beroep is ongegrond.
14. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.H. Lange, rechter, in aanwezigheid van mr. A.M. Zwijnenberg, griffier. De beslissing is uitgesproken op 10 augustus 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
De rechter is verhinderd om de uitspraak
te ondertekenen.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.