ECLI:NL:RBMNE:2021:3772

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
5 augustus 2021
Publicatiedatum
10 augustus 2021
Zaaknummer
21/2995
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening wegens ontbreken spoedeisend belang en evident onrechtmatig besluit

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 4 augustus 2021 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoekster, die met ingang van 1 januari 2021 geen recht meer had op een Ziektewetuitkering, heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Ze verzocht de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening te treffen, omdat zij in financiële nood zou verkeren.

De voorzieningenrechter heeft echter geoordeeld dat verzoekster niet voldoende heeft aangetoond dat er sprake is van een spoedeisend belang. Bij financiële geschillen is er doorgaans geen sprake van spoedeisend belang, tenzij er een acute noodsituatie is. Verzoekster heeft weliswaar aangevoerd dat zij niet in haar eerste levensbehoeften kan voorzien, maar heeft dit niet onderbouwd met voldoende bewijs. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat er geen acute financiële noodsituatie is en dat verzoekster niet heeft aangetoond dat zij onder het sociaal minimum leeft.

Daarnaast is de voorzieningenrechter van oordeel dat het besluit van het Uwv niet evident onrechtmatig is. Dit betekent dat er geen ernstige twijfels zijn over de juistheid van het besluit. Gezien deze overwegingen heeft de voorzieningenrechter het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen. Verzoekster krijgt geen gelijk en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn op de hoogte gesteld van de beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 21/2995

uitspraak van de voorzieningenrechter van 4 augustus 2021 in de zaak tussen

[verzoekster] , [woonplaats] , verzoekster

(gemachtigde: mr. B.B.A. Willing),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv),verweerder.

Procesverloop

Op 22 februari 2021 heeft het Uwv besloten dat verzoekster met ingang van 1 januari 2021
geen recht meer heeft op een Ziektewetuitkering omdat haar gezondheid zodanig is
verbeterd dat ze geschikt is voor haar werk.
Verzoekster heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Verder heeft verzoekster de
voorzieningenrechter van de rechtbank verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.

Overwegingen

1. De voorzieningenrechter nodigt partijen niet uit voor een zitting, omdat dat in deze zaak niet nodig is. De voorzieningenrechter beschikt over voldoende informatie om uitspraak te doen. Hieronder legt de voorzieningenrechter dat verder uit.
Spoedeisend belang
2. De voorzieningenrechter treft alleen een voorlopige voorziening als "onverwijlde spoed" dat vereist. Bij een financieel geschil, zoals in deze zaak, is dat niet snel het geval. Het kan namelijk zijn dat na afloop van de bodemzaak het bedrag waarover het geschil gaat, alsnog moet worden (terug)betaald, zo nodig met vergoeding van de wettelijke rente. Als er geen onomkeerbare situatie dreigt, bijvoorbeeld faillissement, of acute financiële nood, neemt de voorzieningenrechter aan dat spoedeisend belang ontbreekt.
3. Verzoekster heeft over het spoedeisend belang aangevoerd dat zij niet in staat is om in haar eerste levensbehoefte te voorzien omdat zij geen inkomen heeft en ook geen vermogen. Zij heeft in mei 2021 met terugwerkende kracht een voorschot op een Werkloosheidsuitkering (WW) gekregen vanaf januari 2021. Dit voorschot WW-uitkering is na zes maanden gestopt. Verzoekster woont met haar drie kinderen bij haar moeder in.
4. De voorzieningenrechter is van oordeel dat verzoekster niet heeft aangetoond dat zij in een zodanige financiële noodsituatie verkeert dat zij niet (meer) in haar primaire levensbehoeften kan voorzien. Zij heeft niet onderbouwd met schriftelijke stukken dat zij moet rondkomen van minder dan het voor haar geldende sociaal minimum. Zij heeft een bankafschrift overgelegd waaruit uitsluitend blijkt dat het Uwv in de maanden mei tot en met juli (2021) bedragen naar haar rekening heeft overgemaakt, waarvan verzoekster aangeeft dat dit de voorschotten WW-uitkering betreft. Verzoekster heeft geen gegevens overgelegd waaruit blijkt dat zij een uitkering op grond van de Participatiewet heeft aangevraagd dan wel waaruit blijkt dat een dergelijke aanvraag is afgewezen, terwijl wel om een onderbouwing met dergelijke stukken is gevraagd. Van een acute financiële noodsituatie, die nu tijdens de bezwaarfase aanleiding geeft tot het treffen van een voorlopige voorziening, is dan ook geen sprake. De voorzieningenrechter neemt in dit geval geen spoedeisend belang aan.
Voorlopig rechtmatigheidsoordeel
5. Omdat de voorzieningenrechter van oordeel is dat verzoekster geen spoedeisend belang heeft, kan een voorlopige voorziening alleen nog worden getroffen als het bestreden besluit evident onrechtmatig is. Met evident onrechtmatig wordt bedoeld dat zonder diepgaand onderzoek naar de relevante feiten en/of het recht zeer ernstig moet worden betwijfeld of het door Uwv ingenomen standpunt juist is en of het besluit in de bezwaarprocedure in stand zal blijven.
De voorzieningenrechter is vooralsnog niet gebleken dat zeer ernstig moet worden getwijfeld aan de juistheid van het door Uwv ingenomen standpunt. Van een evident onrechtmatig besluit is geen sprake.
Belangenafweging
6. Uit het voorgaande volgt dat geen sprake is van een spoedeisend belang voor verzoekster en dat het bestreden besluit ook niet evident onrechtmatig is. Gelet hierop ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding de belangenafweging in het voordeel van verzoekster te laten uitvallen. Verzoekster krijgt geen gelijk en daarom ook geen vergoeding van haar proceskosten.
Conclusie
7. De voorzieningenrechter wijst het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening af. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.C. Stijnen, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. G.MT.M. Sips, griffier. De beslissing is uitgesproken op 4 augustus 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak kunt u niet in hoger beroep of in verzet.