ECLI:NL:RBMNE:2021:377

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
28 januari 2021
Publicatiedatum
5 februari 2021
Zaaknummer
UTR - 20 _ 1349
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Proces-verbaal
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Inzage in dossier en persoonsgegevens onder de Jeugdwet en AVG

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 28 januari 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de Autoriteit Persoonsgegevens. De eiser, een vader van drie kinderen, verzocht om inzage in het dossier dat Samen Veilig Midden-Nederland (SaVe) over hem en zijn kinderen had. Eiser stelde dat hij niet in het volledige dossier had kunnen kijken en dat SaVe niet voldeed aan zijn inzageverzoek, wat volgens hem in strijd was met de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG). De Autoriteit Persoonsgegevens had het verzoek om handhaving afgewezen, wat de eiser aanvocht.

De rechtbank oordeelde dat de Autoriteit Persoonsgegevens ten onrechte had vastgesteld dat er geen overtreding van het inzagerecht was. De rechtbank concludeerde dat er aannemelijk was dat er meer persoonsgegevens van de eiser waren verwerkt door SaVe dan hem waren verstrekt, met name over de periode waarin zijn gezag over zijn kinderen was geschorst. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit voor zover het betrekking had op de persoonsgegevens van de eiser zelf over de periode van 23 juni 2016 tot 22 juni 2017 en droeg de Autoriteit Persoonsgegevens op om binnen acht weken een nieuw besluit te nemen, rekening houdend met deze uitspraak.

De rechtbank benadrukte dat de regeling van de Jeugdwet voorrang heeft boven de AVG, maar dat dit niet betekent dat de eiser geen recht had op inzage in zijn eigen persoonsgegevens. De rechtbank stelde vast dat de eiser in het verleden al inzage had gehad in gegevens over zijn kinderen, maar dat dit niet betekende dat hij geen recht had op inzage in gegevens die specifiek op hem betrekking hadden. De rechtbank wees erop dat de Autoriteit Persoonsgegevens onvoldoende onderzoek had gedaan naar de verwerkte persoonsgegevens van de eiser en dat dit een ontoereikende motivering was voor het afwijzen van het handhavingsverzoek.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 20/1349
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van 28 januari 2021 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser,

en

Autoriteit Persoonsgegevens, verweerder

(gemachtigden: mr. O.S. Nijveld en mr. W. van Steenbergen).

Procesverloop

In het besluit van 16 augustus 2019 (primair besluit) heeft verweerder het verzoek van eiser om handhavend op te treden tegen Samen Veilig Midden-Nederland (SaVe) afgewezen.
In het besluit van 31 maart 2020 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De zitting heeft via Skype for Business plaatsgevonden op 28 januari 2021. Eiser is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.
Na afloop van de behandeling van de zaak ter zitting heeft de rechtbank onmiddellijk ter zitting uitspraak gedaan.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit, voor zover dat ziet op verstrekking van de persoonsgegevens van eiser zelf over de periode 23 juni 2016 – 22 juni 2017;
- draagt verweerder op binnen acht weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op de aanvraag met inachtneming van deze uitspraak.

Overwegingen

1. De volgende feiten staan vast. Eiser heeft drie kinderen. [A] (geboren op [2004] ), [B] (geboren op [2006] ) en [C] (geboren op [2009] ). Vanaf september 2011 zijn er kinderbeschermingsmaatregelen uitgevoerd door SaVe. Eisers gezag over de kinderen is geschorst geweest in de periode van 23 juni 2016 tot 23 juni 2017. Van 23 juni 2017 tot 2 oktober 2017 is het gezag hersteld en vanaf 2 oktober 2017 is eiser uit het ouderlijk gezag ontheven.
2. Eiser heeft bij SaVe om inzage gevraagd in het complete dossier dat zij over hem en zijn kinderen hebben. Hij heeft inzage gekregen, maar volgens eiser niet in het complete dossier. Eiser heeft bij verweerder verzocht om handhavend op te treden tegen SaVe. Volgens eiser voldoet SaVe niet aan zijn inzageverzoek en handelt hiermee in strijd met de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG).
3. Verweerder heeft het verzoek om handhaving afgewezen, omdat geen overtreding van het inzagerecht is geconstateerd. Verweerder maakt een onderscheid tussen de periodes dat eiser gezag had en de periode dat dat geschorst was. Verweerder vindt het aannemelijk dat SaVe inzage heeft verleend in eisers eigen persoonsgegevens én inzage in persoonsgegevens over zijn kinderen die passend zijn bij de periode dat eiser het ouderlijk gezag over hen had [1] . Volgens verweerder heeft eiser geen aanknopingspunten gegeven dat de inzage incompleet zou zijn of dat er persoonsgegevens van eiser niet zijn verstrekt.
4. Eiser is het hier niet mee eens. Eiser voert dat hij niet alles heeft ontvangen en dat hij ook recht heeft op inzage en afschrift van gegevens over zijn kinderen in de periode dat zijn gezag geschorst was. Daar merkt eiser bij op dat tijdens de hoorzitting in bezwaar (de regiomanager regio Midden-Nederland van) SaVe heeft erkend dat zij niet volgens de wet hebben gehandeld. Volgens eiser heeft verweerder dit miskend en moet hij handhavend optreden tegen SaVe.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
5. Wat betreft inzage en afschrift heeft verweerder terecht vastgesteld dat de regeling van de Jeugdwet, voorgaat op die van de AVG. Gezien artikel 7.3.15, eerste lid van de Jeugdwet heeft de ouder die het gezag uitoefent recht op inzage in en afschrift van gegevens uit het dossier. Omdat eisers gezag een jaar lang geschorst was, kon hij dit gezag in dat jaar niet uitoefenen en had hij het omschreven recht niet. Verweerder heeft bij de beoordeling van het handhavingsverzoek dan ook terecht een onderscheid gemaakt tussen de verschillende periodes. Verweerder heeft terecht vastgesteld dat over het jaar dat het gezag geschorst was de AVG van toepassing is en dat hij over dat jaar geen inzagerecht heeft op grond van de Jeugdwet. Dit betekent dat eiser voor dat jaar wel recht heeft op inzage en afschrift van zijn eigen persoonsgegevens die SaVe in die periode heeft verwerkt, maar niet op die van zijn kinderen in die periode.
6. De rechtbank is van oordeel dat verweerder wat betreft die periode zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat niet aannemelijk is dat SaVe meer persoonsgegevens van eiser heeft verwerkt over de periode 23 juni 2016 - 22 juni 2017 dan eiser heeft gekregen. Verweerder baseert zich er met name op dat SaVe heeft meegedeeld dat alle gegevens waar eiser recht op heeft aan hem zijn verstrekt, dat zij geen specifieke informatie hebben die alleen op eiser persoonlijk betrekking heeft en dat het aan eiser was om aannemelijk te maken dat er meer was. Verweerder ziet zelf geen aanleiding om hieraan te twijfelen. De rechtbank is echter van oordeel dat dit standpunt, en daarmee het volstaan met het globale bureauonderzoek, voor de periode 23 juni 2016 – 22 juni 2017 niet terecht is omdat reeds uit de stukken blijkt dat er aanleiding is om ervan uit te gaan dat er over die periode wel persoonsgegevens van eiser zijn verwerkt. SaVe heeft op 20 december 2019 stukken aan eiser gemaild. Bij die stukken zit de ‘Rapportage in het kader van: Verlenging van de ondertoezichtstelling en wijziging omgang’ van 1 september 2017 waarin persoonsgegevens van eiser zijn verwerkt die zien op de periode 23 juni 2016 - 22 juni 2017. Gezien de jaarlijkse verlenging van de ondertoezichtstelling zal een dergelijk voortgangsrapportage ook zijn opgesteld in of omstreeks september 2016, die gedeeltelijk ziet op de periode 23 juni 2016 – 22 juni 2017. Nu de stukken van 2017 persoonsgegevens van eiser bevatten (en dus niet alleen van de kinderen) is niet zonder meer aannemelijk dat de stukken van 2016 die niet bevatten. Hierin ziet de rechtbank een concreet aanknopingspunt dat SaVe in de periode 23 juni 2016 – 22 juni 2017 meer gegevens over eiser zelf heeft verwerkt dan hij heeft ontvangen. Verweerder had hierin aanleiding moeten zien om nader onderzoek te doen of SaVe over die periode alle persoonsgegevens van eiser zelf heeft verstrekt. Dat verweerder eiser heeft gevraagd om te vermelden welke gegevens ontbreken en eiser hiervoor onvoldoende aanknopingspunten heeft gegeven, is in dit geval gezien de verantwoordelijkheid van verweerder in het kader van de toepassing van de AVG een ontoereikende motivering. Het aanknopingspunt zit namelijk in het dossier zelf. Deze beroepsgrond slaagt voor zover het dit jaar betreft.
7. Verder is de rechtbank van oordeel dat verweerder ten aanzien van de periodes voor en na de schorsing van het gezag zich op het standpunt heeft mogen stellen dat niet is gebleken van een overtreding van het inzagerecht. Eiser heeft over deze periodes meermalen gegevens ontvangen, laatstelijk nog door tussenkomst van verweerder in 2019. Gezien het grote aantal procedures dat is gevoerd, afspraken die zijn gemaakt en stukken die zijn overgelegd, mocht verweerder voor deze periodes afgaan op de mededelingen van SaVe en het aan eiser laten om een aanknopingspunt te leveren voor de aanname dat hij toch niet alles had gekregen. Uit het dossier blijkt dat eiser vanaf 2011 inzage heeft gehad in de gegevens en stukken over zijn kinderen. Op de zitting heeft eiser ook gezegd dat hij de stukken in zijn bezit heeft gehad, in ieder geval die van voor 2016. De rechtbank gaat er dan ook vanuit dat eiser op een gegeven moment de beschikking heeft gehad over de stukken, ook van die over de periode van 23 juni 2017 tot 2 oktober 2017 omdat die in december 2019 nog zijn geleverd. Dat eiser door de jaren heen bepaalde stukken niet meer kan terugvinden, betekent niet dat SaVe elke keer als eiser erom vraagt het dossier moet verstrekken. Daar komt bij dat eiser desgevraagd heeft aangegeven dat hij waarschijnlijk informatie mist over de rapportages rondom de overplaatsing van zijn zoon naar een andere school in 2017 én informatie in de contactjournaals over een incident rondom [A] in oktober 2016. Die informatie heeft betrekking op zijn kinderen in de periode dat eiser geen gezag over hen had en hoeft dus niet verstrekt te worden. Deze grond slaagt niet.
8. Verder ziet de rechtbank in het tijdsverloop van deze procedure geen rechtens te honoreren belang. Op de zitting heeft verweerder uitgelegd dat hij naar aanleiding van eisers klacht in 2018 een bemiddelingstraject is gestart om te proberen er op die manier uit te komen. Toen eiser eisers op 6 juni 2019 een nieuwe klacht indiende, heeft verweerder dit opgevat als een handhavingsverzoek. De rechtbank is van oordeel dat verweerder dat op deze manier heeft mogen doen. Als dan wordt uitgegaan van de datum van het handhavingsverzoek heeft verweerder inderdaad de beslistermijn in bezwaar overschreden. Hier verbindt de rechtbank echter geen conclusies aan. Het is namelijk vaste rechtspraak dat de beslistermijn geen fatale termijn is, maar een termijn van orde. Bij overschrijding van de beslistermijn kan tegen het niet tijdig nemen van een besluit beroep bij de rechtbank worden ingesteld. Overschrijding van de termijn betekent daarom niet dat de beslissing al op die grond voor vernietiging in aanmerking komt en het besluit niet in stand kan blijven [2] . Andere “misstanden” zijn de rechtbank niet gebleken. Deze grond slaagt niet.
Wat is de conclusie van de rechtbank?
9. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit, voor zover het ziet op de persoonsgegevens van eiser zelf over de periode 23 juni 2016 – 22 juni 2017. Omdat verweerder nader onderzoek moet verrichten bij SaVe of over deze periode wel alle persoonsgegevens van eiser zijn verstrekt, moet verweerder hierover een nieuw besluit nemen. Daarbij moet verweerder rekening houden met deze uitspraak. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van acht weken.
10. De rechtbank wijst erop dat eiser wegens betalingsonmacht is vrijgesteld van het betalen van griffierecht, zodat verweerder niet het griffierecht hoeft te vergoeden.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Deze uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 28 januari 2021 door mr. P.J.M. Mol, rechter, in aanwezigheid van mr. S. Westerhof, griffier.
griffier
rechter
Een afschrift van dit proces-verbaal is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen zes weken na de dag waarop dit proces-verbaal is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Hierbij verwijst verweerder naar artikel 7.3.15, eerste en tweede lid van de Jeugdwet.
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 26 juli 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:2023).