Uitspraak
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
[gedaagde sub 2],
1.De procedure
2.De feiten
Voor wat betreft de financiële afwikkeling zijn wij voornemens uiterlijk per 1 maart 2015 (of zoveel mogelijk eerder indien mogelijk) het voorschot van € 150.000,00 aan u terug te betalen en u per die datum rente en aflossing te betalen over uw lening van € 100.000,00 (leningsovereenkomst dd 16-10-2012 tussen [eiseres] B.V. en dhr. [B] ). Uw nota voor 2013 en 2014 gericht aan [onderneming 3] BV zien we daarvoor graag tegemoet.
De vordering op [onderneming 2 (B.V.)] bedraagt € 150.000, te vermeerderen met rente en kosten.
De vordering op u bedraagt € 100.000, te vermeerderen met rente en kosten.
[.] [eiseres] B.V. / [onderneming 2 (B.V.)] / [B]”.
3.Het geschil
in conventie
4.De beoordeling
in conventie
wij(onderstreping rechtbank)
voornemens zijn uiterlijk per 1 maart 2015 (zoveel mogelijk eerder indien mogelijk) het voorschot van € 150.000 aan u terug betalen (…).”
[B (voornaam)] en [gedaagde sub 2 (voornaam)] [achternaam van B en gedaagde sub 2]” in het licht van haar rol als contactpersoon en vertegenwoordigster van haar vader (die als bestuurder van [onderneming 2 (B.V.)] wegens ziekte afwezig was), onvoldoende om vast te stellen dat zij hiermee heeft bedoeld derden, te weten [gedaagde sub 1] VOF c.s., (hoofdelijk) te verbinden aan een betalingsverplichting van € 150.000,-. [eiseres] heeft die rol van [gedaagde sub 2] niet betwist. Sterker nog, zij heeft die rol erkend in haar sommatiebrief van 18 maart 2020 (zie hierboven, sub 2.10). Het gebruik van het woordje ‘wij’ maakt dat niet anders. Hieruit heeft [eiseres] in alle redelijkheid evenmin kunnen en mogen afleiden dat [gedaagde sub 2] in haar hoedanigheid van vennoot van [gedaagde sub 1] VOF dan wel namens [gedaagde sub 1] VOF sprak, mede gelet op de hoogte van het bedrag en de implicaties die dat voor [gedaagde sub 1] VOF c.s. zou hebben. Dat [eiseres] dat ook niet zo heeft begrepen, kan worden afgeleid uit het feit dat zij [gedaagde sub 1] VOF niet heeft aangesproken tot terugbetaling van de €100.000,- uit hoofde van een aan [B] in privé verstrekte geldlening, waarover de e-mail van 31 december 2014 eveneens rept in de “wij-vorm”.
B&O-overeenkomst en dat [eiseres] heeft ingestemd met het verzoek van ( [B] namens) [onderneming 2 (B.V.)] om de betaling op rekening van [gedaagde sub 1] VOF te doen. Daar komt bij dat [gedaagde sub 1] VOF heeft betwist dat dit geld ten behoeve van [gedaagde sub 1] VOF is gebruikt en [eiseres] niets heeft gesteld waaruit iets anders blijkt. Van ongerechtvaardigde verrijking is alleen al daarom geen sprake.
€ 4.982,00(2,0 punten × tarief € 2.491,00)
€ 281,50(0,5 punt × tarief € 563,00)