ECLI:NL:RBMNE:2021:3762

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
2 augustus 2021
Publicatiedatum
9 augustus 2021
Zaaknummer
UTR 20/1088
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen WGA-vervolguitkering en arbeidsongeschiktheidsevaluatie

In deze zaak gaat het om een beroep tegen de beslissing van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) met betrekking tot de WGA-vervolguitkering van eiser, die na een periode van ziekte en arbeidsongeschiktheid in 2016, per 22 april 2019 recht heeft op een WGA-vervolguitkering. Eiser, die als juridisch adviseur werkte, meldde zich ziek en werd na 104 weken arbeidsongeschikt bevonden. Het UWV heeft in een primair besluit vastgesteld dat eiser recht heeft op een WGA-vervolguitkering op basis van 65 tot 80% arbeidsongeschiktheid. Echter, na bezwaar van de ex-werkgever, heeft het UWV dit besluit heroverwogen en in een nieuw besluit (bestreden besluit 2) vastgesteld dat eiser recht heeft op een WGA-vervolguitkering op basis van 55 tot 65% arbeidsongeschiktheid.

Eiser heeft tegen beide besluiten beroep ingesteld. De rechtbank heeft vastgesteld dat het beroep tegen het eerste bestreden besluit niet-ontvankelijk is, omdat het UWV dit besluit heeft ingetrokken. Wat betreft het tweede bestreden besluit, heeft de rechtbank beoordeeld of het UWV terecht heeft beslist dat eiser per 22 april 2019 recht heeft op de WGA-vervolguitkering op basis van 55 tot 65% arbeidsongeschiktheid. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de medische rapportages van de verzekeringsartsen voldoen aan de vereisten van zorgvuldigheid en dat de medische beoordeling van eiser juist is. Eiser heeft onvoldoende bewijs geleverd dat de medische beoordeling onjuist is. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 20/1088

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 2 augustus 2021 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. A.P. van Geffen),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder
(gemachtigde: M. Tieman).

Inleiding

1.1.
Eiser was werkzaam als juridisch adviseur voor 35,86 uur per week. Op 25 januari 2016
meldde hij zich ziek. Na een wachttijd van 104 weken is eiser per 22 januari 2018 voor 74,61% arbeidsongeschikt bevonden. Per 22 april 2019 is de loongerelateerde uitkering op grond van de Werkhervatting Gedeeltelijk Arbeidsgeschikten (WGA-uitkering) geëindigd en omgezet in een WGA-vervolguitkering.
1.2.
Met het besluit van 21 januari 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder bepaald dat
eiser per 22 april 2019 recht heeft op een WGA-vervolguitkering op basis van 65 tot 80% (74,61%) arbeidsongeschiktheid.
1.3.
De ex-werkgever van eiser, [bedrijf] , heeft daartegen bezwaar
gemaakt.
1.4.
Met het besluit van 5 maart 2020 (het bestreden besluit 1) heeft verweerder het bezwaar
van de ex-werkgever van eiser tegen het primaire besluit gegrond verklaard, omdat er aan het besluit geen actueel medisch en arbeidskundig onderzoek ten grondslag lag. Op basis van het primaire actuele onderzoek dat alsnog heeft plaatsgevonden, heeft verweerder bepaald dat eiser per 22 april 2019 geschikt is voor zijn eigen werk.
1.5.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit 1 beroep ingesteld.
1.6.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend en daarin medegedeeld dat het bestreden
besluit 1 wordt ingetrokken, omdat geen volledige heroverweging heeft plaatsgevonden. Vervolgens heeft verweerder op 3 november 2020 een nieuw besluit (het bestreden besluit 2) genomen, waarbij is bepaald dat eiser met ingang van 22 april 2019 recht heeft op een WGA-vervolguitkering op basis van 55 tot 65% (57,74%) arbeidsongeschiktheid.
1.7.
Eiser is het ook niet eens met het bestreden besluit 2. De rechtbank zal dit besluit op
grond van artikel 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bij deze procedure betrekken.
1.8.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 juni 2021 door middel van een
Skype-verbinding. Eiser was aanwezig en heeft zich laten bijstaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Beoordeling door de rechtbank

Bestreden besluit 1
2. De rechtbank stelt vast dat eiser geen belang meer heeft bij beoordeling van bestreden besluit 1. Verweerder heeft dit besluit niet langer gehandhaafd. Daarom zal het beroep tegen dit besluit niet-ontvankelijk worden verklaard.
Bestreden besluit 2.
Het geschil
3. In geschil tussen partijen is of verweerder terecht heeft beslist dat eiser per
22 april 2019 recht heeft op een WGA-vervolguitkering op basis van 55 tot 65% (57,74%) arbeidsongeschiktheid en in staat wordt geacht een aantal voorbeeldfuncties te kunnen vervullen.
Beoordelingskader
4. Bij haar beoordeling stelt de rechtbank voorop dat verweerder besluiten over iemands arbeidsongeschiktheid mag baseren op rapportages van verzekeringsartsen. Die rapportages moeten dan wel aan de volgende drie voorwaarden voldoen. De rapportages:
 zijn op een zorgvuldige manier tot stand zijn gekomen;
 bevatten geen tegenstrijdigheden;
 zijn voldoende begrijpelijk.
De rapportages en de besluiten die daarop gebaseerd zijn, zijn in beroep wel aanvechtbaar. Het is echter aan de eisende partij om aan te voeren (en zo nodig aannemelijk te maken) dat de rapportages niet aan de drie genoemde voorwaarden voldoen of dat de medische beoordeling onjuist is. Niet-medisch geschoolden kunnen aannemelijk maken dat niet aan de drie genoemde voorwaarden is voldaan. Voor het aannemelijk maken dat een medische beoordeling onjuist is, is in principe een rapportage van een arts of medisch behandelaar noodzakelijk.
Voldoet de medische beoordeling aan de drie voorwaarden?
5. Eiser voert aan dat het medisch onderzoek onzorgvuldig is geweest. In de periode vanaf
22 april 2019 heeft hij geen werkzaamheden verricht. Eiser is daartoe niet in staat, omdat het risico op een psychose daarvoor te groot is. Volgens eiser heeft de bezwaarverzekeringsarts, [A] deze informatie niet bij haar rapportage betrokken. Ook heeft zij geen informatie uit de behandelend sector opgevraagd. Verder hebben de verzekeringsarts bezwaar en beroep, [B] , en de door de ex-werkgever ingeschakelde verzekeringsarts, [C] , eiser niet onderzocht. Dit in tegenstelling tot de door hem ingeschakelde bedrijfs- en verzekeringsarts, [D] .
6. De rechtbank overweegt als volgt. De omstandigheid dat de bezwaarverzekeringsarts
geen informatie uit de behandelend sector heeft opgevraagd, leidt niet per definitie tot de conclusie dat het medisch onderzoek onzorgvuldig is geweest. Uit de rapportage van
30 september 2019 van verzekeringsarts bezwaar en beroep [A] blijkt dat zij op
10 september 2019 een spreekuur met eiser heeft gehouden en aansluitend medisch onderzoek heeft verricht. Verder blijkt uit de rapportage van 21 augustus 2020/
30 oktober 2020 van verzekeringsarts bezwaar en beroep, [B] , dat zij op basis van het dossier haar beschouwing en conclusies heeft gegeven. Weliswaar heeft [B] eiser niet onderzocht, maar zij had de beschikking over alle informatie uit de behandelend sector en de door [A] verkregen informatie, die eiser wel op het spreekuur heeft gezien. Naar het oordeel van de rechtbank is dit kenbaar door [B] in de heroverweging betrokken. Verder zijn de rapportages eenduidig, inzichtelijk en zonder tegenstrijdigheden beargumenteerd hoe de beoordeling tot stand is gekomen. De rapportages voldoen daarmee aan de drie voorwaarden. De beroepsgrond slaagt niet.
Is de medische beoordeling juist?
7. Eiser voert aan dat verweerder zijn medische beperkingen heeft onderschat. Ter
onderbouwing van zijn standpunt heeft hij een rapportage van 15 maart 2021 van bedrijfs- en verzekeringsarts [D] overgelegd. [D] concludeert dat eiser vanwege angst- en dwangstoornissen en agorafobie niet in staat is om buitenshuis arbeid te verrichten. Volgens [D] kan eiser alleen in zijn eigen omgeving functioneren. Daarbij geldt geen duurbeperking. Verder heeft eiser brieven overgelegd van 15 april en 7 oktober 2020 van psycholoog [E] en GZ psycholoog [F] van PsQ.
8. De rechtbank concludeert dat de door eiser ingebrachte medische informatie geen reden
vormt om te twijfelen aan de conclusies van de artsen van verweerder. De rechtbank legt dit als volgt uit. De behandelaars van PsQ beschrijven het beloop van de behandeling van eiser. Uit het doorlopen traject in de periode van 2016-2018 blijkt dat het cognitieve gedragstherapie protocol voor obsessief compulsieve klachten uiteindelijk een positief effect op eiser heeft gehad. Aan het einde van die periode blijkt eiser succesvol zijn angsten te hebben overwonnen, zoals in één ruimte zijn met meerdere collega’s. Vervolgens zijn de klachten begin 2019 weer toegenomen. van januari 2020 tot september 2020 is eiser vervolgens behandeld. Over die periode geven de behandelaars aan dat een waanbeeld of psychose bij eiser is uitgesloten en dat zij denken dat verscheidene factoren belemmerend hebben gewerkt. Er is volgens hen bij eiser sprake van demoralisatie ten opzichte van het verwachte effect van de behandeling, waarbij zijn chaotische en warrige kant mogelijk dient als afweer. Verder is eiser volgens de behandelaars in sterke mate geneigd tot externaliseren, waarbij hij het moeilijk vond om over te gaan tot het werken aan zijn klachten in de sessies. Ook geven de behandelaars aan dat het moeilijk voor eiser is om verschillende mogelijkheden te overwegen en alle informatie mee te nemen.
Deze medische informatie is in lijn met hetgeen de verzekeringsarts bezwaar en beroep
[B] in haar rapportages aangeeft. In de rapportage van
21 augustus 2020/30 oktober 2020 geeft zij aan dat uit de informatie van de behandelaars van PsQ blijkt dat eiser een stagnerende behandeling had waaraan interpersoonlijke factoren aan ten grondslag lagen. Volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep is juist rekening gehouden met de psychische kwetsbaarheid van eiser door uitgebreide beperkingen aan te nemen ten aanzien van de psychische belastbaarheid en door het aannemen van een lichte urenrestrictie, zodat eiser voldoende recuperatietijd heeft. Vervolgens heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep in de aanvullende rapportage van 27 januari 2021 en 14 mei 2021 naar het oordeel van de rechtbank eveneens gemotiveerd onderbouwd waarom de door eiser ingebrachte informatie niet tot een andere medische beoordeling leidt en waarom zij zich niet kan verenigen met de door [D] aangenomen beperkingen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep geeft aan dat bij eiser sprake is van een obsessief compulsieve stoornis, die in intensiteit wisselt. In dat verband zijn beperkingen ten aanzien van de psychische belastbaarheid aangenomen, gelet op de verhoogde psychische kwetsbaarheid van eiser voor het terugvallen in een psychose. Volgens deze verzekeringsarts staat de terugval van eiser in 2020 niet gelijk aan het onvermogen tot het enkel binnenshuis verrichten van arbeid. De beroepsgrond slaagt niet.
Is de arbeidskundige beoordeling juist?
9. Eiser voert aan dat de geduide functies (archiefmedewerker, productiemedewerker
industrie en assemblagemedewerker electrotechnische producten) zijn belastbaarheid overschrijden.
10. Tegen de arbeidskundige grondslag van het besluit heeft eiser geen beroepsgronden
naar voren gebracht, anders dan dat hij de functies om medische redenen niet kan verrichten. Aangezien de rechtbank de medische beoordeling niet onjuist vindt, bestaat er geen aanleiding om te twijfelen aan de geschiktheid van de geduide functies. Daarbij neemt de rechtbank in overweging dat de arbeidsdeskundige van verweerder, [G] , in de rapportage van 9 september 2020 per functie heeft gemotiveerd waarom de belastbaarheid van eiser niet wordt overschreden.

Conclusie met betrekking tot bestreden besluit 2.

11. Verweerder heeft terecht beslist dat eiser per 22 april 2019 recht heeft op een WGA-
vervolguitkering op basis van 55 tot 65% (57,74%) arbeidsongeschiktheid.
12. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep tegen het bestreden besluit 1 niet-ontvankelijk;
  • verklaart het beroep tegen het bestreden besluit 2 ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.R. van Es-de Vries, rechter, in aanwezigheid van
mr. L.M.A. Koeman, griffier. De uitspraak is uitgesproken en bekendgemaakt op
2 augustus 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
griffier rechter
de griffier is verhinderd deze uitspraak
te ondertekenen
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.