In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Midden-Nederland op 2 augustus 2021, staat de invordering van dwangsommen centraal. Eiser, eigenaar van een autopoetsbedrijf, had een omgevingsvergunning verkregen van de gemeente Soest. Echter, bij besluit van 13 maart 2018 werd hij gelast om het strijdige gebruik van het perceel, dat bestond uit het voeren van een autohandelsbedrijf, te beëindigen. Bij niet-naleving zou een dwangsom van € 5.000,- per maand worden opgelegd, met een maximum van € 50.000,-. Eiser heeft de last niet nageleefd, wat leidde tot een invorderingsbesluit van 18 juni 2020, waarin hij werd gesommeerd € 15.000,- te betalen voor verbeurde dwangsommen over de maanden september, oktober en december 2019.
Eiser heeft hiertegen beroep aangetekend, stellende dat de bevoegdheid van de gemeente om te invorderen was verjaard. De rechtbank oordeelt dat de begunstigingstermijn voor de last onder dwangsom op 22 augustus 2018 afliep. De rechtbank concludeert dat de dwangsommen per maand van rechtswege verbeurden, en dat de bevoegdheid tot invordering op 22 september 2019 verjaarde. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en herroept het primaire besluit, omdat de invorderingsbeslissing niet kan worden gedragen door de eerder opgelegde last onder dwangsom, aangezien het maximumbedrag aan verbeurde dwangsommen al was bereikt in juni 2019. Eiser krijgt een vergoeding voor de proceskosten en het griffierecht terugbetaald.