ECLI:NL:RBMNE:2021:3732

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
2 augustus 2021
Publicatiedatum
5 augustus 2021
Zaaknummer
20/2338
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om proceskostenvergoeding na intrekking beroep tegen besluit op bezwaar

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 2 augustus 2021 uitspraak gedaan in een verzoek om proceskostenvergoeding. Verzoeker, vertegenwoordigd door mr. S. Besli, had in beroep gegaan tegen een besluit van verweerder, de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, dat op 7 mei 2020 was genomen. Op 29 juni 2021 heeft verweerder een nieuw besluit op bezwaar genomen, waarin het bezwaar van verzoeker gegrond werd verklaard. Dit betekende dat verzoeker recht had op een ZW-uitkering voor de periode van 26 juni 2017 tot en met 19 juni 2019, en dat de eerdere terugvordering onterecht was geweest. Na deze beslissing heeft verzoeker zijn beroep ingetrokken en verzocht om vergoeding van de proceskosten.

De rechtbank heeft verweerder in de gelegenheid gesteld om te reageren op het verzoek om proceskostenvergoeding. Verweerder heeft aangegeven zich niet te verzetten tegen de veroordeling in de gevraagde proceskosten. De rechtbank heeft vervolgens op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zonder zitting uitspraak gedaan. De beoordeling van de proceskostenveroordeling beperkte zich tot de beroepsfase, aangezien verweerder al een proceskostenvergoeding voor de bezwaarfase had toegekend.

De rechtbank heeft vastgesteld dat verweerder geheel tegemoet is gekomen aan de beroepsgronden van verzoeker en heeft het verzoek om proceskostenvergoeding als kennelijk gegrond toegewezen. De proceskosten zijn vastgesteld op € 748,- voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Daarnaast heeft de rechtbank verweerder verplicht om het door verzoeker betaalde griffierecht van € 48,- te vergoeden. De uitspraak is gedaan door mr. R.C. Moed, rechter, en is openbaar gemaakt op rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 20/2338

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 2 augustus 2021 in de zaak tussen

[verzoeker] , te [woonplaats] , verzoeker

(gemachtigde: mr. S. Besli),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder
(gemachtigde: M. Tieman).

Procesverloop

Deze uitspraak gaat over het verzoek van verzoeker om vergoeding van zijn proceskosten.
Verweerder heeft op 7 mei 2020 een besluit op bezwaar genomen. Verzoeker is hiertegen in beroep gegaan.
Op 29 juni 2021 heeft verweerder een nieuw besluit op bezwaar genomen, waarin het bezwaar van verzoeker alsnog gegrond is verklaard. Daarbij heeft verweerder beslist dat verzoeker over de periode van 26 juni 2017 tot en met 19 juni 2019 wel recht heeft op een ZW-uitkering en dat de terugvordering ten onrechte is geweest. Verweerder heeft dus gedaan wat verzoeker wilde.
Verzoeker heeft daarna het beroep ingetrokken en een vergoeding gevraagd voor zijn proceskosten.
De rechtbank heeft verweerder in de gelegenheid gesteld te reageren op dat verzoek. Verweerder heeft de rechtbank meegedeeld zich niet te verzetten tegen een veroordeling in de gevraagde proceskosten.

Overwegingen

1. De rechtbank doet op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zonder zitting uitspraak op het verzoek om proceskostenveroordeling.
2. In het nieuwe besluit op bezwaar van 29 juni 2021 heeft verweerder al een proceskostenvergoeding voor de bezwaarfase toegekend. De beoordeling hierna over de gevraagde proceskostenveroordeling beperkt zich daarom tot de beroepsfase.
3. De veroordeling van een partij in de proceskosten is geregeld in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Awb en nader uitgewerkt in het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb). Als een beroep wordt ingetrokken, omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoet gekomen, kan de rechtbank op verzoek van de indiener dat bestuursorgaan bij afzonderlijke uitspraak veroordelen in de proceskosten. Dit is geregeld in artikel 8:75a van de Awb.
4. Met het nieuwe besluit op bezwaar is verweerder geheel tegemoet gekomen aan de beroepsgronden van verzoeker. Het verzoek wordt als kennelijk gegrond toegewezen en de rechtbank veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoeker. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Bpb voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 748,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 748,- en wegingsfactor 1).
5. De rechtbank wijst erop dat verweerder op grond van artikel 8:41, zevende lid, van de Awb verplicht is het door verzoeker betaalde griffierecht van € 48,- te vergoeden. Verzoeker zal zich hiervoor dan ook tot verweerder moeten wenden.

Beslissing

De rechtbank veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoeker tot een bedrag van € 748,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.C. Moed, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Azmi, griffier. De beslissing is uitgesproken op 2 augustus 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
de griffier is verhinderd
deze uitspraak te ondertekenen
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden.