Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
Op 15 februari 2021 is er door verzoekster een melding gemaakt bij de politie van bedreiging. Door de politie zijn toen drie mannen aan gehouden bij de woning van verzoekster. Bij de mannen zijn wapens aangetroffen, namelijk een honkbalknuppel en een mes. Uit onderzoek van de politie volgt dat deze drie mannen op zoek waren naar de ex-partner van verzoekster, die op dat moment in de woning verbleef. Uit verder onderzoek van de politie is gebleken dat de ex-partner van verzoekster een druggerelateerd conflict had met de aangehouden mannen.
Naar aanleiding van deze bevindingen en nader onderzoek heeft de politie op 17 mei 2021 een inval gedaan in de woning van verzoekster. Een bestuurlijke rapportage van de politie van 23 juni 2021 vermeldt dat de woning bij de inval is doorzocht en dat de volgende goederen zijn aangetroffen in een niet afgesloten kastje in de woonkamer:
- 1 doos, inhoudende honderden al dan niet gevouwen ponypacks;
- 1 pot, inhoudende 17,87 gram Inositol;
- 1 pot, inhoudende 254,7 gram Creatine;
- 1 hak/mengmolen, die na forensisch onderzoek sporen van cocaïne bleek te bevatten;
- 2 nepvuurwapens;
- 1 taser.
Verder vermeldt de bestuurlijke rapportage dat verzoekster tegenover de politie heeft verklaard dat er in haar woning enveloppen werden gevouwen en dat er drugs werden gekookt en klaargezet. Ook verklaarde verzoekster dat dit voornamelijk gebeurde door haar ex-partner, waar zij af en toe drugs van kocht, en dat zij af en toe behulpzaam is geweest bij deze activiteiten. De bestuurlijke rapportage vermeldt verder dat verzoekster een actieve rol heeft gehad bij het vervaardigen, verpakken en distribueren van drugs. Dit volgt onder andere uit het feit dat verzoekster in de periode van 26 maart 2021 tot en met 8 mei 2021 bijna dagelijks werd gebeld op haar mobiele telefoon, waarbij gesproken werd over “het brengen van pakketjes”, “of er gekookt kon worden” en dat ze “vast moest gaan vouwen” omdat de beller aangeeft dat hij helemaal leeg is en of hij naar binnen kan komen om het klaar te maken. Bij de politie is ambtshalve bekend dat de stoffen Inositol en Creatine kunnen worden gebruikt als versnijdingsmiddel voor drugs.
Het wettelijk kader
Op grond van artikel 13b, eerste lid, aanhef en onder b, van de Opiumwet, is de burgemeester bevoegd, voor zover van belang, tot oplegging van een last onder bestuursdwang indien in een woning of lokaal een voorwerp of stof als bedoeld in artikel 10a, eerste lid, onder 3° wordt aangetroffen. Blijkens de geschiedenis van de totstandkoming van artikel 13b, eerste lid, aanhef en onder b, van de Opiumwetgaat het daarbij -samengevat- om voorbereidingshandelingen die strafbaar zijn op grond van artikel 10a van de Opiumwet. Die bepalingen vereisen dat degene die het voorwerp of de stof in de woning voorhanden heeft, weet of ernstige reden heeft om te vermoeden dat het voorwerp of de stof bestemd is voor onder meer het bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren of vervaardigen van harddrugs. De aangetroffen situatie zal van dien aard moeten zijn dat redelijkerwijs moet worden aangenomen dat de voorhanden voorwerpen gebruikt zullen worden om strafbare voorbereidingshandelingen te plegen. Dat vereist een bestuurlijke beoordeling die kan worden gebaseerd op de feitelijke omstandigheden zoals door de politie vastgesteld.
Gronden van het verzoek
7. De voorzieningenrechter is van oordeel dat redelijkerwijs moet worden aangenomen dat de voorwerpen en stoffen die in de woning van verzoekster zijn aangetroffen, gebruikt zijn of zouden worden om strafbare voorbereidingshandelingen mee te plegen. Verzoekster heeft, zoals staat vermeld in de bestuurlijke rapportage, ten overstaan van de politie ook erkend dat er drugs in de woning werden bereid en verpakt, en dat zij daar zelf (soms) aan heeft deelgenomen. Dat verzoekster op zitting heeft verklaard dat dit niet juist is, kan haar niet baten. Deze enkele stelling vindt de voorzieningenrechter onvoldoende voor het oordeel dat verweerder niet mocht uitgaan van wat er op dit punt in de bestuurlijke rapportage is opgenomen. Op de zitting is besproken dat de bestuurlijke rapportage niet eenduidig is op het punt of er sprake was van harddrugs of softdrugs. Aan de ene kant legt de politie een verband tussen de ex-partner van verzoekster en de handel in softdrugs, terwijl aan de andere kant de conclusie wordt getrokken dat het zeer aannemelijk is dat in de woning harddrugs werden bereid. De voorzieningenrechter is van oordeel dat verweerder terecht heeft geconcludeerd dat er sprake was van voorbereidingshandelingen gericht op de handel in, en distributie van, harddrugs omdat de feiten die in de rapportage zijn beschreven daarop wijzen. Het gaat dan om de informatie uit de afgetapte telefoongesprekken waarin werd gesproken over het ‘koken’, de aangetroffen resten cocaïne in de koffiemolen en de aangetroffen versnijdingsmiddelen. De conclusie is dan ook dat verweerder bevoegd is om de sluiting van de woning van verzoekster te gelasten.
De noodzakelijkheid van de sluiting
8. Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter kan verweerder de woningsluiting noodzakelijk vinden voor de bescherming van het woon- en leefklimaat en het herstel van de openbare orde. Voor dit oordeel vindt de voorzieningenrechter van belang dat, zoals hiervoor in punt 7 is overwogen, het aannemelijk is dat de voorwerpen en stoffen die zijn aangetroffen bedoeld waren voor de bereiding en distributie van harddrugs. Verder heeft verweerder bij de beoordeling van de noodzakelijkheid van de sluiting mogen betrekken dat er ook nep(vuur)wapens zijn aangetroffen in de woning en dat het incident van 15 februari 2021 bij de woning druggerelateerd was. Over de aanwezigheid van de taser heeft verzoekster verklaard dat zij die had omdat zij in het verleden werd gestalkt, maar dat neemt niet weg dat dit (illegale) wapen is aangetroffen in hetzelfde kastje als de andere voorwerpen en stoffen. Al deze omstandigheden tezamen genomen heeft verweerder in redelijkheid kunnen besluiten dat de sluiting noodzakelijk is voor het herstellen van de openbare orde.
9. De stelling van verzoekster dat de noodzaak van de sluiting ontbreekt omdat verweerder ongeveer tien weken heeft gewacht met het sluiten van de woning, leidt niet tot een ander voorlopig oordeel. De bestuurlijke rapportage dateert van 23 juni 2021. Op 12 juli heeft verweerder vervolgens het voornemen tot sluiting aan verzoekster bekend gemaakt en vervolgens is er overleg geweest met het sociaal team van de gemeente, namelijk met Lariks en Samen Veilig. Verzoekster is in die periode ook in de gelegenheid gesteld om een zienswijze in te dienen, wat zij ook heeft gedaan. De voorzieningenrechter vindt niet dat verweerder daarmee, na het ontvangen van de bestuurlijke rapportage, onredelijk lang heeft gewacht. Het tijdsverloop tussen de inval op 17 mei 2021 en besluit om tot sluiting over te gaan, vindt de voorzieningenrechter niet zo lang dat de noodzaak van sluiting er niet meer is.
De evenredigheid van de sluiting
12. De stelling van verzoekster dat sprake is van geringe verwijtbaarheid, omdat zij niet wist van de activiteiten in de woning, volgt de voorzieningenrechter niet. Uit de bestuurlijke rapportage volgt dat daarvan geen sprake is, omdat verzoekster zelf heeft verklaard dat zij wist dat er vanuit haar woning enveloppen werden gevouwen en dat er drugs werden gekookt en klaargezet. Dat dit voornamelijk door haar ex-partner zou zijn gedaan, neemt niet weg dat verzoekster verantwoordelijk is voor wat er in haar woning gebeurt en dat zij daar ook kennis van had. Verder is uit onderzoek van de politie gebleken dat verzoekster een actieve rol had in de activiteiten, namelijk dat zij zorgde dat alles klaar lag, dat ze hielp met vouwen, dat ze naar huis kwam als ze er niet was en dat er pakketjes in haar tuin werden gezet. Dat wat verzoekster op zitting heeft aangevoerd over de onjuistheden in de bestuurlijke rapportage, vindt de voorzieningenrechter onvoldoende om aan de inhoud van die rapportage te twijfelen. De stelling van verzoekster dat zij de telefoongesprekken niet zelf zou hebben gevoerd, maar haar ex-partner die tijdelijk in de bovenwoning verbleef en aan wie zij haar telefoon uitleende, vindt de voorzieningenrechter zonder nadere onderbouwing niet geloofwaardig.
12. Het gevolg van een sluiting van een woning is dat een bewoner de woning moet verlaten. Dit is op zichzelf dan ook geen bijzondere omstandigheid om van sluiting af te zien. Ook de aanwezigheid van een minderjarig kind in een woning is op zichzelf geen bijzondere omstandigheid op grond waarvan verweerder van een sluiting moet afzien. Wel kan de aanwezigheid van minderjarige kinderen tezamen met andere omstandigheden maken dat verweerder niet in redelijkheid van zijn bevoegdheid gebruik heeft kunnen maken.
13. In beginsel is verzoekster zelf verantwoordelijk voor het vinden van vervangende woonruimte voor haar en haar minderjarige kind, maar verweerder dient zich wel te informeren over geschikte opvang. De voorzieningenrechter is van oordeel dat verweerder de belangen van verzoekster en haar minderjarige kind in voldoende mate heeft meegewogen. Uit het bestreden besluit en de toelichting op de zitting volgt dat verweerder in overleg is getreden met de politie, de [derde-partij] , Samen Veilig en Lariks. Daarbij is gekeken hoe deze zorgpartners verzoekster kunnen ondersteunen bij een eventuele sluiting. Verzoekster wil geen gebruik maken van de alternatieve (tijdelijke) huisvestingsmogelijkheden die zijn aangeboden. Verder heeft verzoekster op de zitting bevestigd dat zij met haar dochter bij haar moeder terecht kan voor de duur van de sluiting. De derde-partij heeft verder verklaard dat verzoekster na de (eventuele) ontbinding van de huurovereenkomst, na een traject en onder voorwaarden, in aanmerking kan komen voor andere sociale huurwoningen. Verweerder heeft gezien deze omstandigheden in redelijkheid overwogen dat het belang van herstel van de openbare orde op dit moment zwaarder weegt dat het belang van verzoekster en haar dochter om in de woning te kunnen blijven.
14. De voorzieningenrechter concludeert dat, gelet op dat wat verzoekster naar voren heeft gebracht, het bezwaar van verzoekster geen redelijke kans van slagen heeft. De voorzieningenrechter wijst het verzoek daarom af.
15. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.