ECLI:NL:RBMNE:2021:3722

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
30 juli 2021
Publicatiedatum
5 augustus 2021
Zaaknummer
524770 / HA RK 21-175
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wrakingsverzoek tegen kantonrechter in bewindzaak zonder vooringenomenheid

In deze wrakingszaak, behandeld door de Rechtbank Midden-Nederland op 30 juli 2021, heeft verzoeker een wrakingsverzoek ingediend tegen kantonrechter mr. P.J. Neijt. Dit verzoek volgde op een eerdere beslissing van de kantonrechter op 6 mei 2021, waarbij verzoeker en zijn echtgenote als bewindvoerders over het vermogen van hun pleegkind, de heer [B], zonder voorafgaand horen, zijn ontslagen. Verzoeker voelde zich hierdoor benadeeld en stelde dat de kantonrechter niet objectief kon oordelen in de nieuwe procedure, die voortvloeide uit zijn klacht over de eerdere beslissing. Tijdens de mondelinge behandeling op 13 juli 2021 waren verzoeker en zijn echtgenote aanwezig, terwijl de kantonrechter niet verscheen. De wrakingskamer heeft de argumenten van verzoeker beoordeeld en geconcludeerd dat er geen objectief gerechtvaardigde vrees voor partijdigheid bestond. De wrakingskamer oordeelde dat de kantonrechter in de nieuwe procedure niet vooringenomen was, aangezien hij geen oordeel had gegeven over de eerdere stellingen van verzoeker. De persoonlijke beleving van verzoeker werd niet als voldoende bewijs van vooringenomenheid beschouwd. De wrakingskamer verklaarde het verzoek tot wraking ongegrond en droeg de griffier op om deze beslissing aan alle betrokken partijen toe te zenden. De procedure van verzoeker met zaaknummer 9231267 / UT VERZ 21-8473 zal worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevond op het moment van de schorsing.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

WRAKINGSKAMER
Locatie: Utrecht
Zaaknummer/rekestnummer: 524770 / HA RK 21-175
Beslissing van de meervoudige kamer voor de behandeling van wrakingszaken van
30 juli 2021
op het verzoek in de zin van artikel 36 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (verder: Rv) van:
[verzoeker],
wonende te [woonplaats] ,
(verder te noemen: verzoeker).

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 13 juli 2021, met daarin opgenomen het wrakingsverzoek van verzoeker gericht tegen mr. P.J. Neijt, kantonrechter bij deze rechtbank;
- de schriftelijke reactie van mr. Neijt van 14 juli 2021.
1.2.
Het wrakingsverzoek is op 20 juli 2021 behandeld door de wrakingskamer. Bij de mondelinge behandeling zijn verzoeker en zijn echtgenote mw. [A] verschenen. Mr. Neijt is niet verschenen.
1.3.
Daarna is uitspraak bepaald op vandaag.

2.Het wrakingsverzoek

2.1.
Het verzoek tot wraking is gericht tegen mr. P.J. Neijt (verder: de kantonrechter), in de zaak geregistreerd onder het zaaknummer 9231267 / UT VERZ 21-8473.
2.2.
Verzoeker heeft – samengevat – het volgende aan het wrakingsverzoek ten grondslag gelegd. De klacht die verzoeker heeft ingediend naar aanleiding van de door de kantonrechter op 6 mei 2021 gegeven beslissing, waarbij verzoeker en zijn echtgenote als bewindvoerders over het vermogen van de heer [B] (hun pleegkind) zonder daarover te zijn gehoord, zijn ontslagen, wordt wederom door deze zelfde kantonrechter behandeld. Dat voelt voor verzoeker als de ‘slager die zijn eigen vlees keurt’. Verzoeker verwijt de kantonrechter daarnaast onzorgvuldig te hebben gehandeld door tijdens de zitting onvoldoende te luisteren naar de ervaringen van verzoeker en zijn echtgenote als pleegouders van de heer [B] . Daarbij is de kantonrechter zich, zoals blijkt uit de vragen die hij aan de heer [B] heeft gesteld, onvoldoende bewust geweest van de verstandelijke beperkingen van de onder bewind gestelde.
2.3.
De kantonrechter heeft niet berust in de wraking. Volgens de kantonrechter gaat het in dit geval om een nieuwe procedure en niet om het overdoen van een eerdere procedure. In de eerdere procedure was het volgens de kantonrechter achteraf beter geweest om verzoeker voorafgaand aan de beslissing te horen. Hij had de ontevredenheid van verzoeker over de totstandkoming van de beslissing graag willen voorkomen. Gelet op de inhoud van de klacht zag de kantonrechter aanleiding te onderzoeken of hij (ambtshalve) moest ingrijpen in het inmiddels bij een Stichting berustende bewind (vgl. artikel 1:448 lid 2 BW). Hiermee is een nieuwe procedure aanhangig gemaakt waarbij de zitting van 13 juli 2021 heeft plaatsgevonden. Omdat de kantonrechter in de eerdere procedure geen (ook niet impliciet) oordeel heeft gegeven over de stellingen van verzoeker (omdat ze hem onbekend waren) is de kantonrechter van mening dat het feit dat hij al eerder een beslissing heeft genomen met betrekking tot het bewind over het vermogen van de heer [B] niet de vrees rechtvaardigt dat hij partijdig is.

3.De beoordeling

3.1.
Op grond van artikel 36 Rv kan elk van de rechters die een zaak behandelen op verzoek van een partij worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen leiden.
3.2.
De wrakingskamer onderzoekt in een wrakingsprocedure of de rechterlijke onpartijdigheid schade lijdt. Een rechter wordt geacht onpartijdig te zijn tot het tegendeel vaststaat. Van dat laatste kan sprake zijn wanneer uit zijn overtuiging of gedrag persoonlijke
vooringenomenheid tegenover een procespartij blijkt. Daarnaast kan een procespartij de
indruk krijgen dat de rechter vooringenomen is. Het gezichtspunt van de procespartij is hier
van belang, maar speelt geen doorslaggevende rol. Beslissend is of de vrees voor
partijdigheid objectief gerechtvaardigd is. Komt vooringenomenheid of een gerechtvaardigd
vermoeden daarvan vast te staan dan lijdt de rechterlijke onpartijdigheid schade. De
wrakingskamer zal het wrakingsverzoek aan de hand van de hiervoor genoemde maatstaven
beoordelen.
3.3.
De klacht die door verzoeker is ingediend naar aanleiding van de door de kantonrechter op 6 mei 2021 gegeven beslissing was gelet op zijn schriftelijke reactie voor de kantonrechter aanleiding om mogelijk ambtshalve in te grijpen in het bewind en daartoe een zitting te bepalen. Deze zitting had als doel te onderzoeken in hoeverre in het oorspronkelijke verzoekschrift (dat heeft geleid tot de beslissing van 6 mei 2021) niet de eigen wil van de heer [B] heeft gestaan. De wrakingskamer is van oordeel dat deze gang van zaken op zichzelf bezien geen blijk geeft van enige vooringenomenheid van de rechter, noch dat daaruit blijkt dat de vrees voor partijdigheid objectief gerechtvaardigd is.
3.4.
De persoonlijke beleving van verzoeker van de houding van de kantonrechter levert evenmin voldoende concrete grond op om de conclusie te rechtvaardigen dat de kantonrechter vooringenomen is. Uit het proces-verbaal van de zitting van 13 juli 2021 blijkt dat de kantonrechter vragen heeft gesteld en alle betrokkenen voldoende ruimte heeft gegeven het woord te voeren. Daarbij is kennelijk bij verzoeker het gevoel ontstaan dat de kantonrechter zich onvoldoende bewust was van de verstandelijke beperking van de heer [B] . Dit leidt echter niet tot de conclusie dat de kantonrechter vooringenomen is of dat er sprake is van een objectief gerechtvaardigde vrees daarvoor. De inhoud van de vraagstelling van de kantonrechter geeft er geen blijk van dat de kantonrechter al een oordeel had over de zaak.
3.5.
Gelet op het hetgeen hiervoor is overwogen zal de wrakingskamer het verzoek tot wraking ongegrond verklaren.

4.De beslissing

De wrakingskamer:
4.1.
verklaart het verzoek tot wraking ongegrond;
4.2.
draagt de griffier van de wrakingskamer op deze beslissing toe te zenden aan verzoeker, de kantonrechter tegen wie het verzoek tot wraking is gericht, andere betrokken partijen, alsmede aan de voorzitter van het team waarin de rechter werkzaam is en de president van deze rechtbank;
4.3.
bepaalt dat de procedure van verzoeker met zaaknummer 9231267 / UT VERZ 21-8473 dient te worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevond op het moment van de schorsing vanwege het wrakingsverzoek.
Deze beslissing is gegeven door mr. H.A. Brouwer, voorzitter, en mr. A.C. van den Boogaard en mr. G.A. Bos als leden van de wrakingskamer, bijgestaan door mr. C.E.M. Roeleveld, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 30 juli 2021.
De griffier is buiten staat de beslissing de voorzitter
mede te ondertekenen
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.