In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 2 augustus 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een B.V., en de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking gemeenten & hoogheemraadschap Utrecht. Eiseres had bezwaar gemaakt tegen een aanslag in de onroerendezaakbelastingen van € 45.890,81, opgelegd op basis van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ) voor het belastingjaar 2020. De aanslag was gebaseerd op het gebruik van een bouwterrein met een oppervlakte van 88.584 m², dat bestemd is voor woningbouw. Eiseres betwistte de objectafbakening en stelde dat het bouwterrein niet in gebruik was genomen op 1 januari 2020, of slechts voor een klein deel. De rechtbank oordeelde dat het bouwterrein als één onroerende zaak moet worden aangemerkt, zoals bedoeld in artikel 16 van de Wet WOZ, en dat er sprake was van ingebruikname van het gehele terrein. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde de uitspraak op bezwaar voor zover die betrekking had op de watersysteemheffing, en bepaalde dat verweerder de aanslagen watersysteemheffing met een bedrag van € 67,50 moest verminderen. Tevens werd verweerder veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van eiseres.