ECLI:NL:RBMNE:2021:3715

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
2 augustus 2021
Publicatiedatum
4 augustus 2021
Zaaknummer
AWB - 20 _ 2742
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen aanslag onroerendezaakbelastingen en watersysteemheffing voor bouwterrein

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 2 augustus 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een B.V., en de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking gemeenten & hoogheemraadschap Utrecht. Eiseres had bezwaar gemaakt tegen een aanslag in de onroerendezaakbelastingen van € 45.890,81, opgelegd op basis van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ) voor het belastingjaar 2020. De aanslag was gebaseerd op het gebruik van een bouwterrein met een oppervlakte van 88.584 m², dat bestemd is voor woningbouw. Eiseres betwistte de objectafbakening en stelde dat het bouwterrein niet in gebruik was genomen op 1 januari 2020, of slechts voor een klein deel. De rechtbank oordeelde dat het bouwterrein als één onroerende zaak moet worden aangemerkt, zoals bedoeld in artikel 16 van de Wet WOZ, en dat er sprake was van ingebruikname van het gehele terrein. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde de uitspraak op bezwaar voor zover die betrekking had op de watersysteemheffing, en bepaalde dat verweerder de aanslagen watersysteemheffing met een bedrag van € 67,50 moest verminderen. Tevens werd verweerder veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van eiseres.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 20/2742

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 2 augustus 2021 in de zaak tussen

[eiseres] B.V., te [vestigingsplaats] , eiseres

(gemachtigde: drs. C.B. Temminck RA),
en
de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking gemeenten & hoogheemraadschap Utrecht, verweerder
(gemachtigde: R. Janmaat).

Procesverloop

In de beschikking van 30 april 2020 heeft verweerder op grond van de Wet waardering
onroerende zaken (Wet WOZ) aan eiseres voor het belastingjaar 2020 wegens het gebruik
van de onroerende zaak [adres] te [plaats] (het bouwterrein) een
aanslag in de onroerendezaakbelastingen opgelegd van € 45.890,81.
In de uitspraak op bezwaar van 15 juni 2020 heeft verweerder het bezwaar van eiseres
ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is via Skype behandeld op de zitting van 10 mei 2021. Eiseres is vertegenwoordigd
door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn
gemachtigde, vergezeld door taxateurs [taxateur 1] en [taxateur 2] .

Overwegingen

1. De onroerende zaak is een bouwterrein met een oppervlakte van 88.584 m², bestaande uit meerdere kadastrale percelen en bestemd voor woningbouw.
Objectafbakening
2. Eiseres voert aan dat sprake is van een onjuiste objectafbakening. Op het bouwterrein wordt een groot bouwproject gerealiseerd, met een veelheid en diversiteit aan bebouwing in uiteenlopende bouwfases. Er zijn meerdere zelfstandig te gebruiken percelen binnen het bouwterrein. Dat moet daarom worden afgebakend per kadastraal perceel.
3. Artikel 16, van de Wet WOZ bepaalt dat voor de toepassing van de wet als één onroerende zaak wordt aangemerkt
a. een gebouwd eigendom;
b. een ongebouwd eigendom;
c. een gedeelte van een in onderdeel a of onderdeel b bedoeld eigendom dat blijkens zijn indeling is bestemd om als een afzonderlijk geheel te worden gebruikt;
d. een samenstel van twee of meer van de in onderdeel a of onderdeel b bedoelde eigendommen of in onderdeel c bedoelde gedeelten daarvan die bij dezelfde belastingplichtige in gebruik zijn en die, naar de omstandigheden beoordeeld, bij elkaar behoren;
(…).
4. De rechtbank overweegt dat het bouwterrein is omsloten met een sloot en een hekwerk. Van zelfstandig te gebruiken percelen is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake. Dit oordeel wordt ondersteund door de luchtfoto’s die zich bij de stukken bevinden. Op de luchtfoto van na 1 januari 2020 is te zien dat het bouwterrein nog steeds één geheel vormt. Naar de omstandigheden beoordeeld moet het bouwterrein daarom worden aangemerkt als één onroerende zaak zoals bedoeld in artikel 16 van de Wet WOZ.
Ingebruikname van het bouwterrein
5. Eiseres voert aan dat het bouwterrein op 1 januari 2020 nog niet in gebruik was genomen en voor zover dat wel het geval is, geldt dat slechts voor een klein deel van het bouwterrein. Dat betekent dat de aanslag in zijn geheel moet komen te vervallen. Eiseres beroept zich hierbij op rechtspraak van de Hoge Raad [1] .
6. De rechtbank overweegt dat op 17 april 2019 omgevingsvergunning is verleend voor het realiseren van 66 woningen op het bouwterrein. Verder is gebleken dat eiseres in oktober 2019 is begonnen met de sanering van de grond en het leggen van kabels en leidingen. De rechtbank is daarom van oordeel dat sprake is van ingebruikname van het (hele) bouwterrein. Zoals hiervoor besproken vormt het hele bouwterrein één object. De beroepsgrond van eiseres dat slechts een klein deel van het bouwterrein in gebruik is genomen, slaagt dus evenmin.
Openbare wegen
7. Ter zitting heeft eiseres nog gesteld dat 24.000m² van het bouwterrein openbare wegen en fietspaden betreft en dat deel van het bouwterrein daarom niet mag worden betrokken bij de vaststelling van de onroerende zaakbelasting gebruik.
8. In het verweerschrift en ter zitting heeft verweerder toegelicht dat het bouwterrein in totaal 88.584m² bedraagt, maar dat bij de waardering is uitgegaan van 85.968 m² omdat onder meer rekening is gehouden met delen die als openbare weg worden gebruikt. Eiseres heeft niet onderbouwd dat verweerder de voor openbare wegen bestemde delen van het bouwterrein niet juist heeft vastgesteld.
Conclusie
9. Verweerder heeft in het verweerschrift en ter zitting toegelicht dat het beroep in zoverre gegrond is dat in de aanslag van 30 april 2020 de aanslag ter zake de watersysteemheffing voor 56 van de kadastrale percelen niet juist is vastgesteld en deze 56 aanslagen watersysteemheffing in de uitspraak op bezwaar hadden moeten worden vernietigd. Verweerder heeft aangegeven dat de genoemde aanslagen watersysteemheffing conform de verminderingsnota van 25 januari 2021 verminderd dienen te worden met een bedrag van totaal € 67,50.
10. De rechtbank zal het beroep gegrond verklaren, omdat verweerder ten onrechte niet op het bezwaar ter zake de watersysteemheffing had beslist. De uitspraak op bezwaar wordt vernietigd voor zover die betrekking heeft op de watersysteemheffing. De rechtbank bepaalt dat verweerder de aanslagen watersysteemheffing met een bedrag van totaal € 67,50 vermindert. Aangezien het beroep voor het overige ongegrond is, betekent dit dat de uitspraak op bezwaar voor het overige niet wijzigt.
11. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt.
12. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.068,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen op de zitting met een waarde per punt van € 534,-, met wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt de uitspraak op bezwaar voor zover die ziet op de aanslagen watersysteemheffing;
  • bepaalt dat verweerder de aanslagen watersysteemheffing vermindert met een bedrag van € 67,50;
  • bepaalt dat deze uitspraak in plaats treedt van de uitspraak op bezwaar voor zover die is vernietigd;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 354,- aan eiseres te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.068,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. Y.N.M. Rijlaarsdam, rechter, in aanwezigheid van mr. G.M.T.M. Sips, griffier. De beslissing is uitgesproken op 2 augustus 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
(de griffier is verhinderd de uitspraak (de rechter is verhinderd de uitspraak
te ondertekenen) te ondertekenen)
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.

Voetnoten

1.HR 6 januari 2012, ECLI:NL:HR:2012:BV0250