ECLI:NL:RBMNE:2021:3695

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
21 juli 2021
Publicatiedatum
4 augustus 2021
Zaaknummer
21/2146
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om proceskostenvergoeding na intrekking beroep inzake WIA-uitkering

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 21 juli 2021 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure. Verzoeker had een beroep ingesteld tegen de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, omdat deze niet tijdig had beslist op zijn aanvraag voor een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Op 3 juni 2021 heeft verweerder alsnog een besluit genomen, waarbij verzoeker een WIA-uitkering is toegekend. Hierop heeft verzoeker zijn beroep ingetrokken en verzocht om vergoeding van de proceskosten.

De rechtbank heeft in haar overwegingen vastgesteld dat, wanneer een beroep wordt ingetrokken omdat het bestuursorgaan aan de indiener tegemoet is gekomen, de rechtbank kan bepalen dat de proceskosten door verweerder moeten worden vergoed. De rechtbank heeft geoordeeld dat het beroep van verzoeker van licht gewicht was, aangezien het enkel ging om de vraag of de beslistermijn was overschreden. De rechtbank heeft de proceskosten voor de rechtsbijstand vastgesteld op € 374,- en heeft verweerder veroordeeld tot betaling van dit bedrag aan verzoeker. Daarnaast moet verweerder het door verzoeker betaalde griffierecht van € 49,- terugbetalen, conform artikel 8:41, zevende lid van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

De uitspraak is gedaan door rechter R.C. Moed en is openbaar gemaakt op rechtspraak.nl. Verzoeker is geïnformeerd over de mogelijkheid om in verzet te gaan tegen deze uitspraak binnen zes weken na verzending van de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK [MIDDEN-NEDERLAND/DEN HAAG]

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 21/2146

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 21 juli 2021 in de zaak tussen

[verzoeker] , te [woonplaats] , verzoeker,

(gemachtigde: mr. D.E. de Hoop),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen,verweerder.

Procesverloop

Deze uitspraak gaat over het beroep van verzoeker omdat verweerder niet op tijd heeft beslist op zijn aanvraag om een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA).
Op 3 juni 2021 heeft verweerder alsnog een besluit genomen op de aanvraag. Verzoeker heeft zijn beroep vervolgens ingetrokken en verzoekt nu om een veroordeling van verweerder in de proceskosten. Verweerder heeft op 29 juni 2021 op het verzoek gereageerd.

Overwegingen

1. Deze uitspraak gaat over het verzoek van verzoeker om vergoeding van zijn proceskosten. De rechtbank doet deze uitspraak zonder partijen voor een zitting uit te nodigen omdat zij vindt dat zij voldoende informatie heeft om het verzoek te beoordelen.
2. Als het beroep is ingetrokken omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift (dus aan verzoeker) tegemoet is gekomen, kan de rechtbank bepalen dat verweerder de proceskosten van de indiener van het beroepschrift (dus van verzoeker) moet betalen. Dat staat in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en in het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb).
3. Met het besluit van 3 juni 2021 heeft verweerder aan verzoeker een WIA-uitkering toegekend. Daarmee is verweerder geheel aan verzoeker tegemoet gekomen. De rechtbank zal verweerder daarom veroordelen in de proceskosten van verzoeker. De proceskosten voor door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand stelt de rechtbank op grond van het Bpb vast op € 374,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, met een waarde per punt van
€ 748,- en een wegingsfactor 0,5). De rechtbank is van oordeel dat het ingestelde beroep van licht gewicht is, omdat de zaak alleen gaat over de vraag of de beslistermijn is overschreden. Verweerder moet dit bedrag aan verzoeker betalen.
4. Verweerder moet uit eigen beweging ook het door verzoeker betaalde griffierecht van
€ 49,- aan hem terugbetalen. Dat volgt uit artikel 8:41, zevende lid van de Awb. Verzoeker zal hierover dus verweerder moeten benaderen.

Beslissing

De rechtbank veroordeelt verweerder tot betaling van € 374,- aan proceskosten. Verweerder moet dit bedrag betalen aan verzoeker.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.C. Moed, rechter, in aanwezigheid van O. Asafiati, griffier. De beslissing is uitgesproken op 21 juli 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum op de stempel die hierboven staat. Als u graag een zitting wilt waarbij u persoonlijk uw mening aan de rechter kunt geven, kunt u dit in uw verzetschrift aangeven.