ECLI:NL:RBMNE:2021:369

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
2 februari 2021
Publicatiedatum
5 februari 2021
Zaaknummer
UTR 20/1950
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen naheffingsaanslag parkeerbelasting zonder bewijs van laad- en losactiviteiten

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 2 februari 2021 uitspraak gedaan in een beroep tegen een naheffingsaanslag parkeerbelasting. Eiser, die zijn voertuig op 18 december 2019 op een reguliere parkeerplaats had geparkeerd, ontving een naheffingsaanslag van € 65,63, bestaande uit € 2,93 aan parkeerbelasting en € 62,70 aan kosten van de naheffing. Eiser had bezwaar gemaakt tegen deze aanslag, maar dit bezwaar werd door verweerder ongegrond verklaard. Eiser stelde dat hij aan het laden en lossen was, maar kon dit niet onderbouwen met bewijs of getuigen. Tijdens de zitting op 8 januari 2021 was eiser niet aanwezig, en verweerder heeft zijn standpunt toegelicht.

De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser geen parkeerbelasting had betaald en dat de parkeercontroleur geen activiteiten heeft geconstateerd die duiden op onmiddellijk laden en lossen. De rechtbank oordeelde dat de bewijslast voor het bestaan van deze uitzondering op de parkeerregels bij eiser ligt. Aangezien eiser geen bewijs heeft geleverd dat hij daadwerkelijk aan het laden en lossen was, concludeerde de rechtbank dat er sprake was van parkeren en dat de naheffingsaanslag terecht was opgelegd. Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over hun recht om in beroep te gaan bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden binnen zes weken na verzending van de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 20/1950

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 2 februari 2021 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser,

en
de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking gemeenten & hoogheemraadschap Utrecht, verweerder
(gemachtigde: W. Vos).

Procesverloop

In het besluit van 18 december 2019 (primair besluit) heeft verweerder aan eiser een naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd ter hoogte van in totaal € 65,63, bestaande uit het bedrag van de parkeerbelasting van € 2,93 en de kosten van de naheffing van € 62,70.
In het besluit van 7 mei 2020 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 januari 2021 via een Skypeverbinding. Eiser is zonder bericht niet verschenen. De griffier heeft ter zitting telefonisch contact opgenomen met eiser en zijn voicemail ingesproken met een terugbelverzoek, maar eiser heeft hierop niet gereageerd voor het sluiten van het onderzoek ter zitting. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten. Eiser heeft zijn voertuig met kenteken [kenteken] op 18 december 2019 op een reguliere parkeerplaats aan de [adres] te [plaats] stil gezet en heeft het voertuig verlaten. Deze locatie is in de Verordening op de heffing en invordering van Parkeerbelastingen 2019 gemeente Utrecht (hierna: de Verordening) aangewezen als parkeerplaats waar op dat tijdstip alleen mag worden geparkeerd onder voldoening van parkeerbelasting. Eiser betwist niet dat hij geen parkeerbelasting heeft betaald. De auto van eiser is op 18 december 2019 op 14:29 door een scanauto gecontroleerd. Om 14:39 is de auto nogmaals door een parkeercontroleur gecontroleerd. Daarom is aan eiser een naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd zoals hiervoor vermeld.
2. Eiser heeft het volgende aangevoerd. Er was sprake van laden en lossen en verweerder heeft onzorgvuldig onderzoek gedaan. Eiser wenst hiertoe de stukken in te zien. Verweerder heeft in het bestreden besluit niet heeft uitgelegd waarom het bezwaar ongegrond is. Eiser heeft een getuige die kan verklaren dat hij aan het laden en lossen was. Verweerder stelt zich op het standpunt dat uit twee foto’s van de situatie ter plaatse niet blijkt van een situatie waarin werd geladen of gelost. De ambtenaar heeft ten tijde van de tweede foto geconstateerd dat de achterklep van de auto niet open stond, de alarmlichten niet aan stonden en dat zich niemand bevond in de omgeving van de auto. Ter zitting heeft verweerder desgevraagd medegedeeld dat de eerste fotoserie van 14:29 uur is gemaakt met een scanauto en de tweede fotoserie van 14:39 uur door een controleur, die met een camera rond het voertuig is gelopen.
3. Van parkeren in de zin van artikel 1 van de Verordening is sprake als een auto gedurende een aaneengesloten periode stilstaat anders dan gedurende de tijd die nodig is voor en gebruikt wordt tot het onmiddellijk in- en uitstappen van personen dan wel het onmiddellijk laden of lossen van zaken op de binnen de gemeente gelegen voor het openbaar verkeer openstaande terreinen of weggedeelten, waarop die doen of laten staan niet ingevolge een wettelijk voorschrift is verboden.
4. Volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad, bijvoorbeeld de uitspraak van 12 mei 1999 [1] , wordt onder onmiddellijk laden en lossen verstaan het onmiddellijk, nadat het voertuig tot stilstand is gebracht, bij voortduring inladen of uitladen van goederen gedurende de tijd die daarvoor nodig is. Het moet gaan om goederen van zodanige omvang of gewicht dat zij niet of bezwaarlijk op een andere wijze dan per auto kunnen worden gehaald of gebracht (vgl. HR 10 juni 1975, nr. 67 757, NJ 1975/481).
5. De bewijslast dat sprake was van ‘onmiddellijk laden en lossen’ rust op degene die zich beroept op de uitzondering zoals vermeld in artikel 1 van de Verordening.
6. De rechtbank is van oordeel dat uit de stukken blijkt dat de parkeercontroleur geen activiteiten gericht op het bij voortduring onmiddellijk laden en lossen van goederen heeft geconstateerd. Eiser heeft in beroep gesteld dat hij een getuige heeft die -zo begrijpt de rechtbank- kan bevestigen dat hij aan het laden en lossen was, maar deze getuige is niet verschenen en eiser heeft geen verklaring van de betreffende getuige overgelegd. Nu eiser de inhoud van de verklaringen van verweerder ter zitting niet onderbouwd heeft weersproken, ziet de rechtbank geen reden om aan de juistheid van de bevindingen van de parkeercontroleur te twijfelen of tot het oordeel te komen dat verweerder naar aanleiding van de verklaringen van eiser nader onderzoek heeft moeten instellen. Naar het oordeel van de rechtbank is dus geen sprake van onmiddellijk laden en/of lossen, maar van parkeren. Hiervoor was eiseres parkeerheffing verschuldigd.
7. Gelet op het voorgaande heeft verweerder de naheffingsaanslag terecht aan eiseres opgelegd.
8. Het beroep is ongegrond.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.G.M. van Veen, rechter, in aanwezigheid van mr. P. Bruins-Langedijk, griffier. De uitspraak is uitgesproken op 2 februari 2021en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
griffier rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.