ECLI:NL:RBMNE:2021:3689

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
11 augustus 2021
Publicatiedatum
4 augustus 2021
Zaaknummer
8838125
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot verklaring voor recht inzake niet verschuldigd zijn van een bedrag aan een failliete onderneming

In deze zaak heeft een incassobureau een vordering gekocht van het failliete Neckermann en sommeert de eiseres om te betalen voor goederen die zij in de periode van 2001 tot 2009 zou hebben gekocht. De eiseres vraagt een negatieve verklaring voor recht dat zij niets verschuldigd is. Het incassobureau stelt dat er aanwijzingen zijn dat de eiseres de goederen heeft gekocht, maar kan dit niet bewijzen. De kantonrechter oordeelt dat het incassobureau niet heeft aangetoond dat er koopovereenkomsten zijn gesloten en dat de eiseres de goederen heeft ontvangen. De kantonrechter wijst de vordering van het incassobureau af en kent de proceskosten toe aan de eiseres. De eiseres heeft voldoende belang bij de gevraagde verklaring voor recht en het verbod om benaderd te worden over de debetpositie. De kantonrechter verklaart dat de eiseres aan Neckermann niets verschuldigd is en dat partijen over en weer niets van elkaar te vorderen hebben. De proceskosten worden begroot op € 557,89, die door de gedaagde moeten worden betaald.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
kantonrechter
locatie Utrecht
zaaknummer: 8838125 AC EXPL 20-2887 JPd/45024
Vonnis van 11 augustus 2021
inzake
[eiseres],
wonende te [woonplaats] ,
verder ook te noemen [eiseres] ,
eisende partij,
gemachtigde: mr. Y. Wong,
tegen:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
verder ook te noemen [gedaagde] ,
gedaagde partij,
gemachtigde: Vesting Finance Incasso B.V..

1.Het verloop van de procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 14 oktober 2020;
  • de conclusie van antwoord in conventie tevens conclusie van eis in reconventie van 9 december 2020;
  • de conclusie van antwoord in reconventie van 25 maart 2021;
  • de skypezitting van 25 maart 2021, waarvan de griffier aantekeningen heeft gehouden en [gedaagde] twee producties heeft overgelegd;
  • de verwijzing op deze skypezitting naar de rolzitting van 28 april 2021 voor het nemen van een akte door [gedaagde] ; [gedaagde] heeft op deze rolzitting geen akte genomen.
1.2.
Hierna is uitspraak bepaald.

2.Waar gaat het in deze zaak om?

2.1.
Op 8 oktober 2014 heeft de gemachtigde van [gedaagde] [eiseres] aangemaand om € 2.176,77 te betalen, inclusief rente en kosten € 2.972,13. Bij die aanmaning was een overzicht bijgevoegd dat een specificatie bevatte van aankopen door [eiseres] bij de rechtsvoorgangster van [gedaagde] , het inmiddels failliete Neckermann, in de periode 9 november 2001 tot en met 27 maart 2008 en betalingen in de periode tussen 23 november 2001 en 22 juli 2009, sluitend op een openstaand bedrag van € 2.275,58 per 1 oktober 2009.
2.2.
[gedaagde] heeft bij sommatie-exploot van 2 juni 2020 [eiseres] aangemaand tot betaling van € 2.176,77 aan hoofdsom, inclusief kosten en rente € 4.574,71. De gemachtigde van [eiseres] heeft de gemachtigde van [gedaagde] daarop aangeschreven met het verzoek om de incassomaatregelen te staken en gestaakt te houden, en hem met bewijsstukken te informeren waarop [gedaagde] haar vordering baseert. Omdat zijn cliënte al jarenlang betalingsverzoeken ontvangt, geeft hij zijn cliënte in overweging om [gedaagde] te dagvaarden en een negatieve verklaring voor recht te vorderen, in die zin dat partijen over en weer niets van elkaar te vorderen hebben. [gedaagde] heeft niet aan dit verzoek voldaan.
2.3.
[eiseres] vordert in deze procedure:
  • een verklaring voor recht dat zij aan (de rechtsopvolger van) Neckermann niets is verschuldigd voor wat betreft het dossier [dossiernummer] (vermeld op eerdergenoemd sommatie-exploot) en debiteurnummer [debiteurnummer] ;
  • een verklaring voor recht dat partijen over en weer niets van elkaar te vorderen hebben;
  • te bepalen dat het zowel Neckermann als haar rechtsopvolgers niet is toegestaan om [eiseres] op enigerlei wijze te benaderen omtrent de onderhavige debitpositie;
  • veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten en de nakosten.
2.4.
[gedaagde] voert verweer, en heeft een tegenvordering ingesteld waarin zij vordert:
- veroordeling van [eiseres] tot betaling van in totaal € 1.884,55 (bestaande uit de hoofdsom van € 2.176,77, te verminderen met betalingen van € 765,60 en vermeerderd met de wettelijke rente tot 9 december 2020 van € 473,38), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 9 december 2020 (de datum waarop de tegenvordering is ingesteld) tot de voldoening, met veroordeling van [eiseres] in de proceskosten.

3.Wat vindt de kantonrechter ervan?

De tegenvordering
3.1.
De kantonrechter ziet aanleiding de tegenvordering van [gedaagde] het eerst te behandelen.
3.2.
[gedaagde] baseert haar vordering op bestellingen die [eiseres] in het verleden bij Neckermann zou hebben gedaan, welke bestellingen bij haar zouden zijn afgeleverd maar die zij niet (volledig) heeft betaald. Naar het oordeel van de kantonrechter is voor toewijzing van deze vordering vereist dat komt vast te staan i) dat sprake is van koopovereenkomsten tussen [eiseres] en Neckermann met betrekking tot de door [gedaagde] genoemde artikelen, ii ) dat deze aan [eiseres] zijn geleverd en iii) dat [eiseres] die niet heeft betaald.
3.3.
[gedaagde] stelt dat zij de debiteurenportefeuille van het failliete Neckermann heeft overgenomen, maar dat door het faillissement belangrijke informatie verloren is gegaan. Zo zijn geen oorspronkelijke overeenkomsten aanwezig en kan [gedaagde] betalingen die [eiseres] heeft gedaan niet meer controleren. Er zijn volgens [gedaagde] echter veel aanwijzingen dat [eiseres] wel degelijk overeenkomsten heeft gesloten en betalingen heeft verricht of laten verrichten.
3.4.
Ten eerste wijst [gedaagde] erop dat het eerste product op de lijst al op 9 november 2001 is verzonden, inmiddels 19 jaar geleden, en [eiseres] al 19 jaar allerlei brieven met betrekking tot haar kredietrelatie tot Neckermann accepteert om pas in 2020 tot dagvaarding over te gaan. Daarmee heeft zij haar klachtplicht geschonden en/of haar rechten verwerkt.
Deze stelling gaat niet op. [eiseres] ontkent juist dat zij bestellingen en betalingen heeft gedaan, maar ook als ervan zou moeten worden uitgegaan dat zij wél bestellingen en betalingen heeft gedaan gaat het argument van [gedaagde] niet op. De klachtplicht is voor deze situatie niet geschreven, maar ziet erop dat een leverancier in de gelegenheid moet worden gesteld na te gaan of de leverantie aan de overeenkomst beantwoordt. Die situatie is niet aan de orde. Ook van rechtsverwerking is geen sprake, omdat eventueel enkel stilzitten daarvoor onvoldoende is.
3.5.
Volgens [gedaagde] blijkt uit het door haar overgelegde overzicht dat [eiseres] in de periode van 23 november 2001 tot en met 22 juli 2009 in totaal € 746,89 aan Neckermann heeft betaald en in de periode van 2 december 2009 tot en met 31 januari 2011 € 765,60 aan [onderneming 1] . Volgens [gedaagde] moet [eiseres] met bankafschriften maar aantonen dat zij geen betalingen aan Neckermann heeft verricht of laten verrichten.
Ook dit argument gaat niet op. De bewijslast dat Neckermann een vordering op [eiseres] had berust bij [gedaagde] . Pas als vast komt te staan dat Neckermann inderdaad een vordering op [eiseres] had, is het [eiseres] die moet bewijzen dat zij die heeft voldaan.
De enkele omstandigheid dat [eiseres] vóórkomt op een intern overzicht van Neckermann waaruit bestellingen en betalingen zouden blijken, is onvoldoende voor het omdraaien van de bewijslast en evenmin voldoende om van [eiseres] , bijvoorbeeld in het kader van een verzwaarde stelplicht, te verlangen dat zij bankafschriften uit zo'n ver verleden overlegt. [eiseres] heeft in dit verband onder overlegging van een uitdraai van de website van haar bank gesteld dat zij geen bankafschriften van ouder dan 24 maanden meer kan opvragen. Ook al zou aangenomen moeten worden (en dit is niet geheel onwaarschijnlijk) dat zij door een aparte aanvraag (dus niet via de online omgeving) bij haar bank in te dienen wél bankafschriften zou kunnen verkrijgen (waarmee de nodige kosten zullen zijn gemoeid), dan nog valt gelet op de bewijslast niet in te zien waarom zij degene is die dat zou moeten doen en niet [gedaagde] . Zo zou [gedaagde] de curator van Neckermann kunnen vragen (om toestemming te geven) die bankgegevens bij de bank van Neckermann op te vragen, hetgeen ook geldt voor de betalingen die [eiseres] aan [onderneming 1] zou hebben gedaan. Indien geen bankafschriften met betrekking tot bovenstaande periode meer kunnen worden verkregen, komt dat in deze omstandigheden voor risico van [gedaagde] . Zij heeft ervoor gekozen de debiteurenportefeuille van een failliete onderneming over te nemen. Zij had kunnen verwachten dat de aan haar overgedragen informatie niet volledig zou zijn.
3.6.
Verder wijst [gedaagde] erop dat [eiseres] in het verleden heeft gesuggereerd dat sprake zou kunnen zijn van identiteitsfraude, maar dat [eiseres] daarvan geen aangifte blijkt te hebben gedaan en ook overigens is blijven stilzitten, waardoor zij haar rechten heeft verwerkt.
De kantonrechter volgt [gedaagde] ook hierin niet. Het blijft zo dat de bewijslast van het bestaan van de koopovereenkomsten bij [gedaagde] berust. De enkele omstandigheid dat [eiseres] geen uitvoering zou hebben gegeven aan haar idee dat mogelijk sprake is van identiteitsfraude is onvoldoende voor een ander oordeel. Overigens heeft [eiseres] gesteld dat de politie niet bereid was een aangifte op te nemen omdat zij geen naam van een verdachte kon noemen.
3.7.
[gedaagde] heeft ook nog gesteld dat [eiseres] haar negatieve BKR-registratie niet heeft aangevochten, hetgeen opmerkelijk is. Wat hier ook van zij, ook dit is onvoldoende om [gedaagde] in het bewijs geslaagd te achten.
3.8.
Ter zitting heeft [gedaagde] (via e-mail) nog twee betalingsregelingen overgelegd waarbij " [eiseres] " aan " [onderneming 2] B.V." (het destijds door Neckermann ingeschakelde incassobureau) een bedrag van € 2.307,71 respectievelijk € 2.051,17 schuldig erkent en een machtiging geeft tot automatische incasso van rekeningnummer [rekeningnummer] .
De ene regeling vermeldt als datum van ondertekening 16 november 2009 en een termijnbedrag van € 150, de andere regeling vermeldt als datum van ondertekening 3 september 2010 en een maandbedrag van € 100. [eiseres] heeft ermee ingestemd dat deze stukken in de procedure worden ingebracht. Zij betwist echter dat de handtekening op deze betalingsregelingen van haar is. Ter zitting heeft [gedaagde] verzocht om een akte te mogen nemen zodat zij kan kijken wie er op grond van deze regelingen betaald heeft. Zij heeft van deze mogelijkheid echter geen gebruik gemaakt. Nu zij evenmin een (voldoende specifiek) bewijsaanbod heeft gedaan of om een deskundigenbericht naar de echtheid van de handtekening heeft verzocht, blijft de kantonrechter bij zijn hierboven weergegeven conclusies.
3.9.
De slotsom is dat [gedaagde] niet aannemelijk heeft kunnen maken dat [eiseres] bestellingen bij Neckermann heeft gedaan en dat zij deze heeft ontvangen. Evenmin heeft [gedaagde] aannemelijk kunnen maken dat [eiseres] ter zake betalingen heeft gedaan. De vordering van [gedaagde] moet daarom worden afgewezen. Over de proceskosten wordt in het navolgende beslist.
In conventie
3.10.
Uit de beslissing in reconventie volgt dat [gedaagde] de door haar in het sommatie-exploot met dossiernummer [dossiernummer] genoemde vordering niet heeft. Verder is de kantonrechter van oordeel dat [eiseres] ook voldoende belang heeft bij de door haar gevraagde verklaring voor recht en het verbod om haar nog langer over deze kwestie te benaderen. Voldoende aannemelijk is dat het eventueel ontvangen van nadere sommaties tot de nodige onrust zal zorgen, zeker gezien het feit dat dit gedurende jaren al regelmatig het geval is geweest. De vorderingen van [eiseres] zullen daarom als hierna aan te geven worden toegewezen.
De proceskosten
3.11.
[gedaagde] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten in conventie worden veroordeeld, welke worden begroot op:
  • dagvaarding € 100,89
  • vastrecht € 83,--
  • salaris gemachtigde
totaal € 557,89.
3.12.
De proceskosten in reconventie zullen in verband met de samenhang met de conventie tussen partijen worden gecompenseerd, in die zin dat elke partij de eigen kosten draagt.
3.13.
Indien [gedaagde] niet binnen 14 dagen na aanschrijving door [eiseres] volledig aan dit vonnis voldoet, moet zij de nakosten betalen, zijnde een half punt van het toepasselijke liquidatietarief van € 187.

4.De beslissing

De kantonrechter:
in conventie
verklaart voor recht dat [eiseres] aan (de rechtsopvolger(s) van) Neckermann niets is verschuldigd voor wat betreft het dossier [dossiernummer] (vermeld op eerdergenoemd sommatie-exploot) en debiteurnummer [debiteurnummer] ;
verklaart voor recht dat partijen met betrekking tot dossier [dossiernummer] over en weer niets van elkaar te vorderen hebben;
verbiedt zowel Neckermann als haar rechtsopvolger(s) om [eiseres] op enigerlei wijze te benaderen omtrent de onderhavige debetpositie;
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van de proceskosten aan de zijde van [eiseres] , tot de uitspraak van dit vonnis begroot op € 557,89, waarin begrepen € 374 aan salaris gemachtigde;
veroordeelt [gedaagde] , onder de voorwaarde dat zij niet binnen 14 dagen na aanschrijving door [eiseres] volledig aan dit vonnis voldoet, in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 94 aan salaris gemachtigde, te vermeerderen, indien betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, met de explootkosten van betekening van het vonnis;
veroordeelt [gedaagde] , onder de voorwaarde dat zij niet binnen 14 dagen na aanschrijving door [eiseres] volledig aan dit vonnis voldoet, in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op:
- € 93,50 aan salaris gemachtigde;
- te vermeerderen, indien betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, met de explootkosten van betekening van het vonnis;
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders gevorderde af;
in reconventie
wijst de vordering af;
compenseert de proceskosten tussen partijen aldus, dat elk van partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. P. Krepel, kantonrechter, en is in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 11 augustus 2021.