Uitspraak
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
1.Het verloop van de procedure
- het verzoekschrift van [verzoekster] , ter griffie ingekomen op 2 december 2020;
- het verweerschrift van [verweerster] , ter griffie ingekomen op 1 maart 2021;
- de nadere producties 40 tot en met 46 van [verzoekster] ;
- de aanvullende stukken 1 tot en met 24 van [verweerster] .
2.De feiten
"geleid (hebben) tot een enorme berg verwijten en onze artsen (krijgen) daarnaast ook geen ruimte tot het geven van een passend advies". Op 22 februari 2021 schrijft de arbodienst aan [verzoekster] dat de arbodienst ervan wordt beschuldigd de secondopinionaanvraag niet correct af te handelen, dat zij nog niet door [verweerster] formeel aansprakelijk wordt gesteld maar wel door [verweerster] wordt bestookt met 78 emails per dag. In overleg met [verzoekster] is het dossier volledig
"on hold"gezet en wordt de vraag gesteld of het niet beter is het gehele dossier over te dragen naar een andere arbodienst. De arbodienst geeft verder aan juridisch advies hierover in te winnen.
3.Het verzoek, het verweer en de tegenverzoeken
4.De beoordeling
Is er een onwerkbare situatie ontstaan vanwege volgens [verweerster] plaatsgevonden seksuele intimidatie en seksueel misbruik door [A] ?
"ik mag wel met je naar bed, ik mag wel aan het spelletje meedoen, op die manier kan ik mijn baan behouden", waarop [A] gezegd zou hebben dat dat het voordeel was van
"baas zijn". Ter terechtzitting heeft [A] weliswaar verklaard dat dit in feite om iets anders ging: [verweerster] vond namelijk dat hij de derde directeur (die toen nog in dienst was) moest ontslaan omdat zij het met die persoon niet goed kon vinden. Gelet op de bewoordingen van die verklaring vindt de kantonrechter dit niet overtuigend, waarbij komt dat [verzoekster] die andere uitleg tijdens het getuigenverhoor aan de orde had kunnen stellen, eventueel door [verweerster] als getuige op te roepen, maar dat kennelijk niet heeft gedaan.
- aan het begin van de betreffende periode: de WhatsAppjes van 1 augustus 2016;
- aan het eind van de betreffende periode: de WhatsAppjes 31 mei 2018.
Heeft [verzoekster] getracht met oneigenlijke middelen van [verweerster] af te komen door op oneigenlijke gronden een ontslagvergunning aan te vragen?
"niet aan de indruk (kan) onttrekken dat er andere -niet bedrijfseconomische- motieven een rol spelen bij de ontslagvoordracht", maar dat dit slechts een indruk is die bovendien niet nader is onderbouwd.
Houdt de ziekte van [verweerster] rechtstreeks verband met de afgedwongen seksuele gunsten?
Beïnvloedt [verzoekster] voortdurend de begeleiding door de bedrijfsarts en probeert zij het