ECLI:NL:RBMNE:2021:3656

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
17 juni 2021
Publicatiedatum
3 augustus 2021
Zaaknummer
UTR 21/522
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen intrekking AIO-aanvulling en onderzoek naar rechtmatigheid

In deze zaak hebben eisers, vertegenwoordigd door hun gemachtigden, beroep ingesteld tegen een besluit van de Raad van bestuur van de Sociale Verzekeringsbank, waarbij hun recht op AIO-aanvulling is ingetrokken. De intrekking vond plaats op 29 juni 2016, omdat eisers weigerden hun Kimliknummers te verstrekken, wat volgens de verweerder een schending van de medewerkingsverplichting inhield. Na een hoger beroep heeft de verweerder de eerdere besluitvorming ingetrokken en aangekondigd dat zij zou onderzoeken of eisers vanaf 29 juni 2016 aan de voorwaarden voor AIO-aanvulling voldeden.

Eisers hebben geweigerd om de gevraagde informatie te verstrekken, wat leidde tot een nieuw besluit van 24 februari 2020, waarin hun recht op AIO-aanvulling over de periode van 13 september 2016 tot en met 18 november 2019 werd ingetrokken. De rechtbank heeft in deze procedure beoordeeld of de verweerder rechtmatig onderzoek heeft kunnen instellen naar het recht van eisers op AIO-aanvulling. De rechtbank oordeelt dat de beroepsgrond van eisers niet slaagt, omdat de verweerder voldoende informatie heeft opgevraagd en dat de eisers hun inlichtingenplicht hebben geschonden.

De rechtbank concludeert dat de intrekking van het recht op AIO-aanvulling terecht is gebeurd op basis van artikel 54, derde lid, van de Participatiewet. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. S.G.M. van Veen en openbaar gemaakt op 17 juni 2021.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 21/522

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 17 juni 2021 in de zaak tussen

[eisers] , te [woonplaats] , eisers

(gemachtigde: mr. R. Küçükünal),
en

de Raad van bestuur van de Sociale Verzekeringsbank, verweerder

(gemachtigde: mr. S. Pinar).

Inleiding en procesverloop

1.1.
Bij eerdere besluitvorming heeft verweerder het recht van eisers op een AIO-aanvulling opgeschort en ingetrokken per 29 juni 2016. Reden daarvoor was dat eisers weigerden om hun Kimliknummers te verstrekken. Dit was volgens verweerder een schending van de medewerkingsverplichting als bedoeld in artikel 17, tweede lid, van de Pw. [1] Partijen hebben over deze besluitvorming geprocedeerd tot aan de CRvB. [2] Tijdens de hoger beroepsprocedure heeft verweerder de besluitvorming ingetrokken. Verweerder heeft hierbij aangekondigd dat zij zou onderzoeken of eisers in de periode vanaf 29 juni 2016 voldoen aan de voorwaarden voor het recht op AIO-aanvulling.
1.2.
In de brieven van 18 november 2019 en 20 december 2019 heeft verweerder eisers verzocht om informatie te verstrekken over de periode vanaf 13 september 2016 én om medewerking te verlenen aan het verstrekken van hun Kimliknummers. Eisers hebben aangegeven dat zij de gevraagde informatie niet willen verstrekken en dat zij niet meewerken.
1.3.
In de brief van 21 februari 2020 heeft verweerder eisers verzocht om informatie te verstrekken over de periode vanaf 18 november 2019 én om medewerking te verlenen aan het verstrekken van hun Kimliknummers.
1.4.
Bij besluit van 24 februari 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder het recht van eisers op AIO-aanvulling ingetrokken over de periode van 13 september 2016 tot en met 18 november 2019. Het recht op bijstand kan niet worden vastgesteld omdat eisers de op hen rustende inlichtingenplicht, als bedoeld in artikel 17, eerste lid, van de Pw, hebben geschonden.
1.5.
Bij besluit van 14 januari 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eisers ongegrond verklaard.
1.6.
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
1.7.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
1.8.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 mei 2021, via een skypeverbinding. Eisers en verweerder hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde.

Overwegingen

2. Tussen partijen is in geschil of verweerder na de intrekking van de besluitvorming in de hoger beroepsprocedure (opnieuw) onderzoek heeft kunnen instellen naar het recht van eisers op een AIO-aanvulling over de periode van 13 september 2016 tot en met 18 november 2019.
3. Eisers voeren aan dat het door verweerder ingestelde onderzoek over de periode van 13 september 2016 tot en met 18 november 2019 een verkapt nieuw onderzoek is naar de Kimliknummers. Weliswaar stelt verweerder in de bestreden besluitvorming dat er sprake is van schending van de inlichtingenplicht maar uit de communicatie van verweerder met eisers blijkt dat verweerder alsnog de Kimliknummers wil ontvangen en dat dus de medewerkingsplicht aan de orde is. Immers, in de brief van 18 november 2019 worden bankafschriften gevraagd over een periode van 3 jaar, terwijl in de brief van 21 februari 2020 nog slechts wordt gevraagd om bankafschriften van 1 maand terwijl het verzoek om verstrekking van de Kimliknummers wordt herhaald. Eisers vinden dat verweerder het laatstelijk door hen ontvangen bedrag aan AIO-aanvulling had moeten doorbetalen over de periode van 13 september 2016 tot en met 18 november 2019. Nu verweerder eisers pas in de brief van 18 november 2020 heeft gevraagd om medewerking, kon de intrekking niet eerder ingaan dan deze datum. Eisers verwijzen in dit verband naar jurisprudentie van de CRvB over artikel 17, tweede lid, van de Pw.
4. De rechtbank oordeelt dat de beroepsgrond van eisers niet slaagt.
Anders dan eisers stellen, wordt in de brief van 21 februari 2020 niet slechts nog gevraagd naar de bankafschriften van 1 maand. In deze brief wordt namelijk informatie gevraagd over de periode vanaf 18 november 2019. In de onderhavige procedure gaat het echter om de periode daarvóór.
Weliswaar heeft verweerder in de brieven van 18 november 2019 en 20 december 2019 gevraagd naar de Kimliknummers, maar in deze brieven wordt door verweerder óók andere informatie opgevraagd. Zo is onder meer aan eisers gevraagd om aan te geven of er na 13 september 2016 nog andere personen op hun adres hebben gewoond en of zij sindsdien nog periodes in het buitenland hebben verbleven. Dit is informatie die verweerder heeft opgevraagd op grond van artikel 17, eerste lid, van de Pw.
Ter zitting heeft verweerder toegelicht dat er over de periode van 13 september 2016 tot en met 18 november 2019 geen automatische gegevensuitwisseling heeft plaatsgevonden met andere instanties, zoals de Belastingdienst, omdat verweerder er in deze periode vanuit ging dat er geen recht bestond op de AIO-aanvulling. Nadat verweerder de besluitvorming in de hoger beroepsprocedure had ingetrokken, had verweerder dus gegevens nodig om de hoogte van het recht op de AIO-aanvulling te kunnen vaststellen. Verweerder is daarom een onderzoek gestart op grond van artikel 53a, zesde lid, van de Pw. Dit staat verweerder vrij. Het betreft immers een algemene onderzoeksbevoegdheid die steeds en spontaan kan worden uitgeoefend en waarvoor geen voorafgaand en redengevend feit, signaal, grond of vermoeden is vereist.
Eisers hebben geen informatie aan verweerder verstrekt zodat verweerder heeft mogen concluderen dat zij de op hen rustende inlichtingenverplichting hebben geschonden. Daardoor kon verweerder het recht op de AIO-aanvulling niet vaststellen. De jurisprudentie waar eisers zich op beroepen ziet op de medewerkingsverplichting en is dus niet van toepassing.
5. Eisers voeren aan dat uit het bestreden besluit ten onrechte niet blijkt of verweerder de intrekking baseert op het derde of op het vierde lid van artikel 54 van de Pw.
6. Verweerder heeft in het verweerschrift toegelicht dat de intrekking van het recht op AIO-aanvulling is gebaseerd op artikel 54, derde lid, van de Pw. Weliswaar staat in het bestreden besluit niet of het derde of het vierde lid van artikel 54 van de Pw van toepassing is, maar het had eisers naar het oordeel van de rechtbank voldoende duidelijk kunnen zijn dat dit alleen het derde lid kon zijn. Op grond van het vierde lid kan immers worden ingetrokken na een opschorting en het verstrijken van de termijn om een verzuim te herstellen. Daarvan was in het geval van eisers geen sprake omdat verweerder hun recht op de AIO-aanvulling niet heeft opgeschort. De beroepsgrond slaagt niet.
7. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.G.M. van Veen, rechter, in aanwezigheid van mr. E. Kersten, griffier. De beslissing is uitgesproken op 17 juni 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
griffier rechter
(
de griffier is verhinderd
deze uitspraak te ondertekenen)
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Voetnoten

1.Participatiewet.
2.Centrale Raad van Beroep.