ECLI:NL:RBMNE:2021:3655
Rechtbank Midden-Nederland
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Toekenning AOW-partnertoeslag met terugwerkende kracht en de beoordeling van bijzondere gevallen
In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 25 juni 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de Raad van bestuur van de Sociale Verzekeringsbank. De eiser had op 11 augustus 2020 een aanvraag ingediend voor een AOW-partnertoeslag met terugwerkende kracht, omdat zijn partner sinds 30 juni 2014 geen inkomen meer had. De aanvraag werd door de Sociale Verzekeringsbank toegewezen met terugwerkende kracht tot 11 augustus 2019, maar het bezwaar van de eiser tegen het besluit om geen toeslag toe te kennen voor de periode daarvoor werd ongegrond verklaard. De eiser stelde dat er sprake was van een bijzonder geval, omdat hij verschoonbaar niet op de hoogte was van zijn recht op de toeslag, mede door zijn medische en sociale situatie.
De rechtbank oordeelde dat de eiser voldoende was geïnformeerd over zijn mogelijke recht op de partnertoeslag in eerdere besluiten en brieven. De rechtbank concludeerde dat er geen sprake was van een bijzonder geval, omdat de eiser niet aannemelijk had gemaakt dat hij door een niet aan hem toe te rekenen oorzaak niet in staat was om tijdig een aanvraag in te dienen. De rechtbank benadrukte dat het niet aan de Sociale Verzekeringsbank was om jaarlijks alle AOW-gerechtigden te herinneren aan hun mogelijke rechten.
Uiteindelijk werd het beroep van de eiser ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak werd gedaan door rechter S.G.M. van Veen, in aanwezigheid van griffier E. Kersten. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.