ECLI:NL:RBMNE:2021:3655

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
25 juni 2021
Publicatiedatum
3 augustus 2021
Zaaknummer
UTR 21/535
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning AOW-partnertoeslag met terugwerkende kracht en de beoordeling van bijzondere gevallen

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 25 juni 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de Raad van bestuur van de Sociale Verzekeringsbank. De eiser had op 11 augustus 2020 een aanvraag ingediend voor een AOW-partnertoeslag met terugwerkende kracht, omdat zijn partner sinds 30 juni 2014 geen inkomen meer had. De aanvraag werd door de Sociale Verzekeringsbank toegewezen met terugwerkende kracht tot 11 augustus 2019, maar het bezwaar van de eiser tegen het besluit om geen toeslag toe te kennen voor de periode daarvoor werd ongegrond verklaard. De eiser stelde dat er sprake was van een bijzonder geval, omdat hij verschoonbaar niet op de hoogte was van zijn recht op de toeslag, mede door zijn medische en sociale situatie.

De rechtbank oordeelde dat de eiser voldoende was geïnformeerd over zijn mogelijke recht op de partnertoeslag in eerdere besluiten en brieven. De rechtbank concludeerde dat er geen sprake was van een bijzonder geval, omdat de eiser niet aannemelijk had gemaakt dat hij door een niet aan hem toe te rekenen oorzaak niet in staat was om tijdig een aanvraag in te dienen. De rechtbank benadrukte dat het niet aan de Sociale Verzekeringsbank was om jaarlijks alle AOW-gerechtigden te herinneren aan hun mogelijke rechten.

Uiteindelijk werd het beroep van de eiser ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak werd gedaan door rechter S.G.M. van Veen, in aanwezigheid van griffier E. Kersten. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 21/535

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 25 juni 2021 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. M.C.J. Peters),
en

de Raad van bestuur van de Sociale Verzekeringsbank, verweerder

(gemachtigde: mr. S. Pinar).

Procesverloop

Bij besluit van 2 oktober 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser van 11 augustus 2020 om een toeslag zijn pensioen op grond van de Algemene Ouderdomswet (AOW) met terugwerkende kracht toegekend met ingang van 11 augustus 2019.
Bij besluit van 24 december 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 mei 2021, via een skypeverbinding. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Bij besluit van 18 april 2013 is aan eiser een AOW-pensioen toegekend met ingang van 25 april 2013. In dit besluit staat vermeld dat eiser geen partnertoeslag ontvangt omdat het inkomen van zijn partner te hoog is, maar dat eiser het dient te melden als de inkomsten van zijn partner lager worden, zodat opnieuw kan worden bekeken of eiser recht heeft op de toeslag. Bij brief van 21 februari 2014 heeft verweerder eiser geïnformeerd over een nieuwe rekenmethode voor de partnertoeslag. Eiser heeft op 11 augustus 2020 een toeslag aangevraagd per 30 juni 2014 omdat zijn partner sindsdien geen inkomen meer heeft.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder de AOW-toeslag toegekend met terugwerkende kracht van één jaar vanaf de aanvraagdatum. Verweerder heeft geen AOW-toeslag toegekend voor de periode dáárvoor, omdat de feiten en omstandigheden die eiser heeft aangevoerd niet kunnen worden aangemerkt als een zogenaamd bijzonder geval.
3. Op grond van artikel 16, tweede lid, van de AOW kan verweerder in bijzondere gevallen afwijken van de regel dat het pensioen, of de toeslag, slechts met één jaar terugwerkende kracht kan worden toegekend. Verweerder heeft hier invulling aan gegeven in zijn beleidsregels. Op grond van SB1071 is er sprake van een bijzonder geval als de belanghebbende door een niet aan hem toe te rekenen oorzaak niet in staat was tijdig een aanvraag in te dienen of te laten indienen, of als de belanghebbende onbekend was met zijn mogelijke recht op pensioen of uitkering én deze onbekendheid verschoonbaar was. Indien op grond van dit beleid geoordeeld zou worden dat er sprake is van een bijzonder geval, dient vervolgens door verweerder, op grond van SB1072, beoordeeld te worden of er sprake is van hardheid indien de terugwerkende kracht tot één jaar beperkt blijft.
4. De beleidsregels van verweerder moeten worden aangemerkt als buitenwettelijk, begunstigend beleid. Naar vaste rechtspraak dient een dergelijk beleid door de bestuursrechter terughoudend te worden getoetst. Dit houdt in dat de aanwezigheid en de toepassing van dat beleid als een gegeven wordt aanvaard en dat de toetsing door de bestuursrechter zich moet beperken tot de vraag of verweerder het beleid consistent heeft toegepast. [1]
5. Eiser voert aan dat er wel sprake is van een bijzonder geval omdat hij verschoonbaar niet bekend was met het recht op AOW-toeslag. Net als veel andere Nederlanders wist hij niet dat hij recht had op de toeslag. Verweerders stelling dat eiser het had kunnen weten uit het toekenningsbesluit van 18 april 2013 en uit AOW-magazines, is onjuist. Het is niet duidelijk welke informatie hierin stond en of eiser deze informatie daadwerkelijk heeft gekregen en gelezen. Bovendien mag niet van eiser worden verwacht dat hij de informatie blijvend onthoudt, gezien de precaire medische en sociale situatie waar eiser en ook zijn partner zich in 2013 en ook in de periode daarna bevonden. Verweerder had eiser jaarlijks op individuele basis moeten informeren over zijn recht op partnertoeslag en verweerder had jaarlijks het gezinsinkomen moeten controleren. Eiser voert aan dat er ook sprake is van een bijzonder geval omdat hij gelet op ernstige medische problemen en ingrijpende gebeurtenissen in zijn leven verschoonbaar niet in staat was om tijdig een aanvraag in te dienen of te laten indienen. Er was voor eiser geen reden om hulp in te schakelen, omdat hij zich er niet bewust van was dat hij recht had op de partnertoeslag.
6. De rechtbank volgt de conclusie van verweerder dat geen sprake is van een bijzonder geval als bedoeld in het beleid van verweerder en overweegt daartoe als volgt.
6.1.
Er is niet gebleken van onbekendheid met wet- en regelgeving die verschoonbaar is. Eiser is immers bij besluit van 18 april 2013 geïnformeerd over zijn mogelijke recht op partnertoeslag in de toekomst. Ook bij brief van 21 februari 2014 heeft eiser van verweerder informatie ontvangen inzake de partnertoeslag. Korte tijd na deze brief, namelijk sinds 30 juni 2014, had eisers partner geen inkomen meer. Dat eiser en zijn partner de informatie over de partnertoeslag niet meer paraat hadden, komt voor hun rekening en risico. Het is niet aan verweerder om iedere AOW-gerechtigde ieder jaar opnieuw aan zijn mogelijke recht op partnertoeslag te herinneren. Er kan ook niet van verweerder worden verlangd om voor iedere potentiële toeslag-gerechtigde uit eigen beweging het inkomen van de partner te controleren.
6.2.
Ook is niet aannemelijk geworden dat eiser door een niet aan hem toe te rekenen oorzaak niet in staat is geweest om tijdig een aanvraag voor de partnertoeslag in te dienen.
Eisers stelling dat hij hiertoe wegens medische omstandigheden en ingrijpende gebeurtenissen niet in staat was is, hoezeer de rechtbank begrip heeft voor zijn situatie, onvoldoende om te concluderen dat eiser in het geheel niet in staat is geweest om zijn eigen belangen te behartigen, dan wel hulp van een derde in te schakelen. Uit de gedingstukken blijkt ook dat eiser sinds 2014 bijstand heeft gehad van een accountant voor de aangifte inkomstenbelasting. Eiser is dus wel in staat geweest om hulp te zoeken bij zijn financiële aangelegenheden. Niet aannemelijk is geworden dat eiser niet in staat was om bijvoorbeeld deze accountant in te schakelen voor het aanvragen van de partnertoeslag. Voor zover eiser stelt dat er geen aanleiding was om hulp in te schakelen omdat hij onbekend was met zijn recht op partnertoeslag, oordeelt de rechtbank onder verwijzing naar 6. dat deze stelling niet slaagt, omdat niet is gebleken van onbekendheid met wet- en regelgeving die verschoonbaar is.
7. Omdat geen sprake is van een bijzonder geval, wordt niet toegekomen aan een toetsing van de mogelijke hardheid.
8. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.G.M. van Veen, rechter, in aanwezigheid van mr. E. Kersten, griffier. De beslissing is uitgesproken op 25 juni 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
griffier rechter
de griffier is verhinderd deze
uitspraak te ondertekenen
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 7 juli 2009, ECLI:NL:CRVB:2009:BJ1918.