ECLI:NL:RBMNE:2021:3648

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
2 augustus 2021
Publicatiedatum
3 augustus 2021
Zaaknummer
UTR 21/1745
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toepassing van de hardheidsclausule bij woningurgentie in het bestuursrecht

In deze zaak heeft de rechtbank Midden-Nederland op 2 augustus 2021 uitspraak gedaan in een geschil over woningurgentie. Eiser, die lijdt aan paranoïde schizofrenie, heeft een verzoek ingediend voor een urgentieverklaring bij het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Almere. Dit verzoek werd afgewezen op basis van het advies van de externe urgentiecommissie, die oordeelde dat eiser niet voldeed aan de voorwaarden voor urgentieverlening. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, waarbij hij stelde dat zijn medische situatie en de woonsituatie met zijn ex-vrouw hem in een uitzonderlijke positie plaatsten die toepassing van de hardheidsclausule rechtvaardigde.

De rechtbank heeft vastgesteld dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd waarom de hardheidsclausule niet van toepassing zou zijn. De rechtbank oordeelde dat de medische problematiek van eiser niet adequaat was onderzocht door verweerder, ondanks dat er aanwijzingen waren dat de woonsituatie van eiser ernstig problematisch was. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en verweerder opgedragen om binnen acht weken een nieuw besluit te nemen, waarbij de medische omstandigheden van eiser in acht moeten worden genomen. Tevens is verweerder verplicht om het griffierecht van € 181,- aan eiser te vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 21/1745

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 2 augustus 2021 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: J.P. Bos),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Almere, verweerder

(gemachtigden: mr. J.H.S. Biervliet en K.K. Bahora).

Procesverloop

In het besluit van 22 oktober 2020 (primair besluit) heeft Het Vierde Huis namens verweerder het verzoek om een urgentieverklaring van 29 september 2020 afgewezen.
In het besluit van 19 maart 2021 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft geen verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 9 juli 2021 met behulp van een beeldverbinding op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.

Overwegingen

Aanvraag
1. Eiser woont met zijn ex-vrouw en hun dochter in een woning. Hij heeft een verzoek gedaan om urgentie op medische gronden omdat hij lijdt aan paranoïde schizofrenie. Eiser en zijn ex-vrouw zijn gescheiden maar wonen nog in dezelfde woning. Eiser wil graag een woning voor zichzelf. De aanvraag van eiser is beoordeeld door de externe urgentiecommissie van de gemeente [woonplaats] .
Bestreden besluitvorming
2. Het Vierde Huis heeft namens verweerder de aanvraag van eiser afgewezen op basis van het advies van de urgentiecommissie van de gemeente [woonplaats] . De urgentiecommissie komt in haar advies tot de conclusie dat eiser niet voldoet aan de voorwaarden voor urgentieverlening. Eiser heeft er ten eerste niet alles aan gedaan om het woonprobleem zelf op te lossen. Uit zijn inschrijving bij WoningNet blijkt namelijk dat hij niet heeft gereageerd op woningen. Verder voldoet eiser ook niet aan de voorwaarden voor het verlenen van urgentie op een medische grond. Uit de overgelegde stukken komt niet naar voren dat sprake is van een medisch langdurig probleem en dat de situatie zo ontwrichtend is dat deze alleen opgelost kan worden met een woning op korte termijn. Tot slot heeft de urgentiecommissie aangegeven dat er geen reden is om de hardheidsclausule toe te passen omdat geen sprake is van uitzonderlijke omstandigheden waardoor afgeweken moet worden van de Huisvestingsverordening [woonplaats] 2019 (Huisvestingsverordening).
3. In het bestreden besluit heeft verweerder nader gemotiveerd dat er geen aanleiding is om de urgentieaanvraag voor te leggen aan de keuringsarts van Argonaut voor een medisch advies aangezien niet is aangetoond met een behandelplan van een specialist dat de behandeling niet gevolgd kan worden als betrokkene een kamer/studio bewoont. Verder heeft verweerder aangegeven dat eiser niet op passend woningaanbod reageert. Ook is er geen reden om de hardheidsclausule toe te passen omdat eiser zou kunnen wonen in een kamer/studio.
Voorwaarden urgentie
4. Eiser is het er niet mee eens. Eiser is in behandeling bij GGZ Centraal Flevoland sinds 19 november 2020. Daarom voldoet eiser nu wel aan de algemene voorwaarden. Eiser reageert niet op studio’s aangezien de studio’s bedoeld zijn voor studenten, jongeren onder de 23 jaar. Op die woningen reageren heeft daarom geen zin. Eiser kan niet in een andere gemeente wonen aangezien hij is geworteld in de gemeente [woonplaats] . Hij zou in aanmerking willen komen voor zelfstandig wonen in combinatie met een Begeleid wonen traject. Eiser reageert elke week op woningaanbod, hij is onder behandeling bij GGZ Centraal en Veilig Thuis heeft zich op de hoogte gesteld van de situatie. Gezien het psychiatrisch verleden van eiser is het dringend gewenst dat hij apart gaat wonen.
5. De rechtbank stelt voorop dat uit artikel 11, vierde lid, van de Huisvestingsverordening volgt dat urgentie kan worden verleend als wordt voldaan aan alle voorwaarden onder de punten a tot en met i. Onder punt f wordt vermeld dat de woningzoekende er alles aan moet hebben gedaan om het probleem op te lossen; andere oplossingen zijn niet mogelijk of zijn uitgeput. De bevoegdheid voor het toekennen van een urgentieverklaring, komt verweerder beleidsruimte toe. De rechtbank moet het bestreden besluit daarom terughoudend toetsen.
6. De rechtbank is van oordeel dat verweerder in redelijkheid heeft geconcludeerd dat eiser niet alles heeft gedaan om het woningprobleem op te lossen en dat eiser daarmee niet voldoet aan voorwaarde f van artikel 11, vierde lid, van de Huisvestingsverordening. Ten tijde van de aanvraag van de urgentieverklaring had eiser nog niet gereageerd op woningen. Eiser is pas gaan reageren op woningen tijdens de bezwaarprocedure. Daarnaast heeft verweerder kunnen overwegen dat eiser niet op passend woningaanbod heeft gereageerd. Uit de overgelegde reacties van eiser blijkt dat hij op diverse woningen reageert, waaronder eengezinswoningen. Ook heeft verweerder kunnen overwegen dat niet is gebleken dat eiser niet in een studio zou kunnen wonen. Dat alle studio’s in de gemeente [woonplaats] volgens eiser alleen voor jongeren zouden zijn bedoeld heeft eiser niet onderbouwd. De beroepsgrond slaagt niet.
Hardheidsclausule
7. Eiser voert verder aan dat verweerder de hardheidsclausule moet toepassen gelet op zijn bijzondere omstandigheden.
8. Op grond van artikel 27 van de Huisvestingsverordening geldt dat in gevallen, waarin strikte naleving van de verordening tot onbillijkheid van overwegende aard zou leiden, verweerder ten gunste van de woningzoekende kan afwijken van de Huisvestingsverordening. De rechtbank kan een beroep op de hardheidsclausule alleen terughoudend toetsen.
9. De rechtbank is van oordeel dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd en heeft onderzocht of de hardheidsclausule toegepast zou moeten worden. Hiertoe overweegt de rechtbank als volgt. De overgelegde stukken in bezwaar, met name het e-mailbericht van de behandelend psycholoog van eiser van 9 februari 2021 waarin onder meer staat dat eiser zijn ex-vrouw niet meer tot last wil zijn, laten een ernstige problematiek zien, waarbij er ook een relatie lijkt te zijn tussen eisers medische omstandigheden en zijn woonsituatie. In het bestreden besluit heeft verweerder ten aanzien van de hardheidsclausule enkel overwogen dat eiser niet dakloos is, dat niet is gebleken dat eiser niet in een kamer/studio zou kunnen wonen, dat er geen verklaring van Veilig Thuis ten aanzien van de veiligheid van eisers ex-vrouw en zijn kind is en dat de echtscheiding geen reden geeft om de hardheidsclausule toe te passen aangezien er veel echtscheidingen zijn in [woonplaats] . Uit het bestreden besluit blijkt niet dat verweerder de medische problematiek van eiser heeft onderzocht. De rechtbank volgt verweerder in zijn stelling ter zitting dat de door eiser overgelegde stukken niet voldoen aan de eisen die verweerder normaal gesproken stelt aan medische stukken. Dit laat echter onverlet dat het in dit geval, gelet op alle feiten en omstandigheden, op de weg van verweerder had gelegen om voor de beoordeling van de hardheidsclausule medisch advies over de situatie van eiser in te winnen. Dit betekent dat de beroepsgrond slaagt.
Conclusie
10. De rechtbank komt tot de conclusie dat het beroep gegrond is. Het bestreden besluit is in strijd met artikel 3:2 en 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht. Nu verweerder het beroep op de hardheidsclausule nader dient te onderzoeken en verweerder een ruime beoordelingsvrijheid heeft ziet de rechtbank geen aanleiding om zelf in de zaak te voorzien, omdat de rechtbank anders te ver in die beoordelingsbevoegdheid zou treden. Ook ziet de rechtbank geen aanleiding om een bestuurlijke lus toe te passen, omdat dat volgens de rechtbank in dit geval geen doelmatige en efficiënte manier is om de zaak af te doen gelet op het nadere medische onderzoek dat mogelijk zal volgen. Verweerder moet daarom een nieuw besluit nemen met in achtneming van deze uitspraak. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van acht weken.
11. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, moet verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht ter hoogte van € 181,- vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt verweerder op binnen acht weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op de aanvraag met inachtneming van deze uitspraak;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 181,- aan eiser te vergoeden;
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.H. Lange, rechter, in aanwezigheid van
mr. A. Wilpstra-Foppen, griffier. De uitspraak is uitgesproken op 2 augustus 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op www.rechtspraak.nl.
De rechter is verhinderd om
deze uitspraak te ondertekenen.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.