ECLI:NL:RBMNE:2021:3636

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
11 augustus 2021
Publicatiedatum
3 augustus 2021
Zaaknummer
NL19.12446
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak inzake overeenkomst van geldlening en bewijswaardering handschriftdeskundige

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 11 augustus 2021 een vonnis gewezen in een civiele procedure tussen [eiseres] en [verweerder sub 1] c.s. De zaak betreft een geschil over een overeenkomst van geldlening van € 3.000.000,00 die [eiseres] zou hebben verstrekt aan [verweerder sub 1] en [verweerster sub 2]. [eiseres] stelt dat zij met [verweerder sub 1] in Turkije vier overeenkomsten van geldlening heeft gesloten, waarvan de tweede overeenkomst ter discussie staat. [verweerder sub 1] ontkent de overeenkomsten te hebben gesloten en de bedragen te hebben ontvangen. De rechtbank heeft [eiseres] opgedragen bewijs te leveren van de overeenkomst, wat zij heeft gedaan door een deskundigenbericht van een handschriftdeskundige over te leggen. Deze deskundige concludeert dat de handtekening op het document authentiek is. De rechtbank oordeelt dat [eiseres] in haar bewijslevering is geslaagd en dat de overeenkomst van geldlening geldig is. De rechtbank wijst de vordering van [eiseres] tot terugbetaling van het geleende bedrag toe, vermeerderd met rente en kosten. Tevens wordt de uitvoerbaarverklaring bij voorraad toegewezen, ondanks de vordering van [verweerder sub 1] c.s. om zekerheid te stellen voor de nakoming van een eventuele terugbetalingsverplichting. De rechtbank oordeelt dat er geen sprake is van een restitutierisico. De vorderingen van [verweerder sub 1] c.s. worden afgewezen, en de rechtbank heft de conservatoire beslagen op die door [eiseres] zijn gelegd voor de vorderingen die inmiddels tot nihil zijn verminderd. De proceskosten worden toegewezen aan [eiseres].

Uitspraak

vonnis
_________________________________________________________________ _
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Civiel recht
Zittingsplaats Utrecht
zaaknummer: NL19.12446
Vonnis van 11 augustus 2021
in de zaak van
[eiseres],
wonende te [woonplaats 1] , Turkije,
eiseres van de vordering,
verweerster op de tegenvordering,
hierna te noemen: [eiseres] ,
advocaat mr. H. van Lingen,
tegen

1.[verweerder sub 1] ,wonende te [woonplaats 2] ,

hierna te noemen: [verweerder sub 1] ,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[verweerster sub 2] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
hierna te noemen: [verweerster sub 2] ,
verweerders op de vordering,
eisers van de tegenvordering,
hierna samen te noemen: [verweerder sub 1] c.s.,
advocaat mr. J. van Weerden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 1 mei 2020,
  • de akte overlegging deskundigenbericht van [eiseres] van 24 juli 2020 met producties 1 tot en met 9,
  • de akte van [verweerder sub 1] c.s. van 7 september 2020,
  • de akte van [eiseres] van 6 oktober 2020,
  • de akte van [verweerder sub 1] c.s. van 7 oktober 2020,
  • de akte van [verweerder sub 1] c.s. van 23 oktober 2020,
  • het proces-verbaal van getuigenverhoor, gehouden op 15 april 2021.
1.2.
Daarna is vonnis bepaald.
2. De verdere beoordeling
van de vordering
Inleiding
2.1.
De rechtbank zal ter inleiding kort het verloop van de zaak tot nu toe weergeven.
2.2.
[eiseres] heeft gesteld dat zij met [verweerder sub 1] in Turkije vier overeenkomsten van geldlening heeft gesloten: overeenkomsten 1, 3 en 4 voor in totaal € 400.000,00 en overeenkomst 2 voor een bedrag van € 3.000.000,00, die ook is gesloten met [verweerster sub 2] , waarvan [verweerder sub 1] directeur is. Deze overeenkomsten zijn op schrift gesteld, waarbij [verweerder sub 1] de tekst heeft gedicteerd en [eiseres] heeft getypt, en daarna door hen ondertekend, aldus [eiseres] . Ter onderbouwing heeft zij verwezen naar de door haar overgelegde kopieën van overeenkomsten 1, 3 en 4 en het door haar gedeponeerde origineel van overeenkomst 2. [eiseres] vorderde in deze procedure aanvankelijk veroordeling van [verweerder sub 1] c.s. tot terugbetaling van alle geleende bedragen, vermeerderd met rente en kosten, waaronder beslagkosten.
2.3.
[verweerder sub 1] c.s. heeft betwist dat hij het gevorderde aan [eiseres] verschuldigd is. Hij ontkent dat hij de gestelde overeenkomsten is aangegaan, dat hij die schriftelijke stukken heeft ondertekend en dat hij de daarin genoemde bedragen van [eiseres] heeft ontvangen.
2.4.
De rechtbank heeft [eiseres] bij tussenvonnis van 28 februari 2020 opgedragen te bewijzen dat zij de vier door haar gestelde overeenkomsten van geldlening met [verweerder sub 1] dan wel [verweerder sub 1] en [verweerster sub 2] heeft gesloten en dat zij de gestelde te leen verstrekte bedragen aan [verweerder sub 1] heeft gegeven. Daarbij is [eiseres] in de gelegenheid gesteld om bij akte aan te geven of zij bewijs wil leveren en op welke wijze.
2.5.
[eiseres] heeft ervoor gekozen om alleen bewijs te leveren ten aanzien van overeenkomst 2 in de vorm van een deskundigenbericht van een handschriftdeskundige. Zij heeft aangegeven de vorderingen die zien op de overeenkomsten 1, 3 en 4 in te trekken, omdat zij de originelen van die overeenkomsten niet heeft kunnen vinden. Bij akte van 24 juli 2020 heeft [eiseres] het deskundigenbericht ingediend met nadere producties. [verweerder sub 1] c.s. heeft daarop bij akte gereageerd.
2.6.
De rechtbank heeft [verweerder sub 1] c.s. in de gelegenheid gesteld om tegenbewijs te leveren. [verweerder sub 1] c.s. heeft ervoor gekozen om dit bewijs te leveren door het laten horen van getuigen. Vervolgens zijn op 15 april 2021 de volgende personen gehoord: [verweerder sub 1] , de heer [A] , zijnde de zoon van [verweerder sub 1] , en [eiseres] . Daarvan is proces-verbaal opgemaakt.
De verdere beoordeling
2.7.
[eiseres] heeft bij akte van 20 maart 2020 haar eis verminderd, inhoudende dat zij haar vorderingen voor wat betreft de gestelde overeenkomsten 1, 3 en 4 tot nihil heeft gereduceerd. Dit brengt mee dat de rechtbank alleen nog dient te beoordelen of het gevorderde betreffende de gestelde overeenkomst 2 toewijsbaar is.
De bewijswaardering
2.8.
De rechtbank vindt dat [eiseres] is geslaagd in haar bewijslevering en zal dit oordeel hierna toelichten.
2.9.
[eiseres] heeft de heer ing. [B] van het [bedrijfsnaam 1] ( [bedrijfsnaam 1] B.V.) gevraagd om als handschriftdeskundige onderzoek te doen naar de authenticiteit van het door [eiseres] gedeponeerde document (het vermeende origineel van overeenkomst 2) en de authenticiteit van de daarop aanwezige handtekening van [verweerder sub 1] en van dat onderzoek verslag uit te brengen.
2.10.
Op 3 juli 2020 heeft de handschriftdeskundige het gedeponeerde document onderzocht met behulp van schriftkundige en document-technische technieken. In een e-mail van 6 juli 2020 heeft hij gerapporteerd dat daarbij:
“onomstotelijk is vastgesteld”dat
“de betwiste handtekeningnietop het litigieuze document is gemonteerd door toepassing van listige kunstgrepen, zoals knippen, plakken, printen, fotokopiëren, fotoshoppen, scannen, bewerken met een fotobewerkingsprogramma en dergelijke.”(productie 4a bij akte overlegging deskundigenbericht).
2.11.
Vervolgens heeft de handschriftdeskundige op basis van de aangeleverde (bruikbare) vergelijkingshandtekeningen een handschriftvergelijkend onderzoek ingesteld naar de vraag of het al dan niet aannemelijk is te achten dat de handtekening door [verweerder sub 1] op het document is geplaatst en daarvan op 14 juli 2020 een rapport uitgebracht. In zijn rapport heeft de handschriftdeskundige geconcludeerd:
“Op basis van het uitgevoerde onderzoek aan de hand van het beschikbaar gestelde materiaal dient te worden geconcludeerd dat ergeengrond voor twijfel bestaat met betrekking tot de echtheid van de betwiste handtekening. De betwiste handtekening dient, op grond van de verkregen onderzoeksresultaten, met eenzeer hoge mate van waarschijnlijkheidte worden aangemerkt als een handtekening afkomstig van de hand van de heer [verweerder sub 1] .”(productie 6 bij akte overlegging deskundigenbericht).
2.12.
Naar het oordeel van de rechtbank voldoet het rapport van de handschriftdeskundige aan de aan een deskundigenbericht te stellen eisen voor wat betreft de totstandkoming en de inhoud daarvan. Het rapport is onpartijdig, inzichtelijk en consistent en de conclusie vloeit logisch voort uit de bevindingen en is op overtuigende wijze onderbouwd. [verweerder sub 1] c.s. heeft daarover ook geen bezwaren geuit. Nu er geen reden is om te twijfelen aan de zorgvuldigheid van het uitgevoerde onderzoek en de gerapporteerde professionele bevindingen, gaat de rechtbank uit van de juistheid van de inhoud van het rapport.
2.13.
In het tussenvonnis van 28 februari 2020 heeft de rechtbank al overwogen dat op grond van het toepasselijke Turkse recht een schriftelijke door partijen ondertekende overeenkomst van geldlening tot bewijs van die overeenkomst kan dienen en dat als in die overeenkomst een bepaling is opgenomen waaruit blijkt dat het te leen verstrekte bedrag bij het sluiten van de overeenkomst door de geldnemer is ontvangen en de geldnemer de overeenkomst heeft ondertekend, het bewijs voor het aangaan van de overeenkomst en het verstrekken van het geld in beginsel is gegeven. In het gedeponeerde document is opgenomen dat en wanneer het te leen verstrekte bedrag door [verweerder sub 1] is ontvangen:
“De Schuldeiser heeft op 23-08-2016 ter leen verstrekt aan de schuldenaar, gelijk de schuldenaar ter leen ontvangen van schuldeiser in cash de som van 3.000.000€(zegge: driemiljoeneuro).”Uit het deskundigenbericht volgt dat de handschriftdeskundige na onderzoek van de betwiste handtekening onder dat document heeft vastgesteld dat er geen grond voor twijfel bestaat dat die handtekening door [verweerder sub 1] zelf is gezet.
2.14.
Hetgeen [verweerder sub 1] c.s. hier tegenin heeft gebracht, doet aan de bewijskracht van het door [eiseres] aangeleverde bewijs niet af. [verweerder sub 1] c.s. heeft in reactie op het deskundigenrapport aangevoerd dat uit de conclusie van de handschriftdeskundige niet blijkt dat deze van mening is dat [verweerder sub 1] de handtekening onder de tekst van de overeenkomst daarboven heeft gezet. Dit maakt volgens [verweerder sub 1] c.s. dat niet kan worden uitgesloten dat die tekst boven de al gezette handtekening is geplaatst. Naar het oordeel van de rechtbank is er in de gegeven omstandigheden geen aanleiding om, als dat al mogelijk zou zijn, nader onderzoek te laten doen naar de datering van de voor de tekst en de handtekening gebruikte inktsoorten om uit te sluiten dat de tekst van de overeenkomst later is toegevoegd aan de handtekening. De handschriftdeskundige heeft de authenticiteit van zowel het document als de handtekening van [verweerder sub 1] onderzocht en onomstotelijk vastgesteld dat die handtekening niet met listige kunstgrepen op dat document is gemonteerd en geconcludeerd dat die handtekening met een zeer hoge mate van waarschijnlijkheid afkomstig is van de hand van [verweerder sub 1] . [verweerder sub 1] heeft onder ede op vragen van de rechter verklaard:
“4. Het is nooit voorgekomen dat ik handtekeningen zette op een blanco papier, zodat dat makkelijk gebruikt zou kunnen worden. Ook niet op het briefpapier dat wij samen hadden. Dat briefpapier wordt al 20 jaar niet meer gebruikt. Ik heb dus nooit een handtekening op blanco briefpapier gezet.”en op vragen van mr. Van Lingen:
“1. Met de opmerking dat ik nooit een blanco papier heb ondertekend, bedoel ik inderdaad te zeggen dat ik nooit leeg briefpapier, al dan niet met logo van onze B.V., dus zonder tekst, door middel van mijn handtekening heb ondertekend.”. Dat de tekst van overeenkomst 2 later boven de handtekening van [verweerder sub 1] is gezet, is volgens [verweerder sub 1] zelf dus geen reële mogelijkheid. Daarbij heeft [eiseres] onder ede op vragen van mr. Van Weerden verklaard:
“11. Ik heb gezien dat meneer [verweerder sub 1] zijn handtekening heeft geplaatst onder het contract van 3 miljoen.”en op vragen van mr. Van Lingen:
“3. U vraagt mij of in het verleden weleens is gebeurd dat de heer [verweerder sub 1] zijn handtekening plaatste op een blanco, dus leeg, briefpapier met logo van [bedrijfsnaam 2] , zodat dat ergens voor gebruikt zou kunnen worden. Ik antwoord dat dat nooit is gebeurd.”Dit alles wijst erop dat de handtekening van [verweerder sub 1] onder de tekst van overeenkomst 2 is geplaatst.
2.15.
Hetgeen door [verweerder sub 1] c.s. als tegenbewijs is aangeleverd, gaat niet verder dan opnieuw de ontkenning van het aangaan van overeenkomst 2, de ondertekening van het document en de ontvangst van het daarin genoemde bedrag van [eiseres] . Verder heeft [verweerder sub 1] c.s. er opnieuw op gewezen dat [eiseres] volgens hem niet over een bedrag van
€ 3.000.000,00 kon beschikken, zodat zij niet in staat was dat bedrag toen aan [verweerder sub 1] te overhandigen. [verweerder sub 1] heeft daarover onder ede op vragen van de rechter verklaard:
“1. Het klopt niet dat ik een geldleningsovereenkomst in 2016 heb getekend. Ik heb die leningsovereenkomst ook nooit gezien. Ik heb nooit een leningsovereenkomst met haar getekend. Ik heb ook nimmer een bedrag van 3 miljoen van haar cash ontvangen. Ik heb dat bedrag ook niet gekregen om er iets anders mee te doen. Zulke cashtransacties hebben nooit plaatsgevonden. Ik heb ook nimmer van haar cashgeld gekregen vanwege andere redenen.”en
“3. (…) Zij heeft nimmer geld aan mij gegeven. Ik heb van die mevrouw geen geld nodig.”De zoon van [verweerder sub 1] heeft daarover onder ede op vragen van de rechter verklaard:
“3. Mijn vader heeft nooit cashgeld gekregen van mevrouw [eiseres] , misschien heeft hij weleens alleen of samen met haar cashgeld ontvangen of opgehaald bij de bank, maar dan betrof het niet haar geld. (…)”.en
“4. Mijn vader heeft mij nooit verteld dat hij geld heeft geleend van mevrouw [eiseres] . Ook van mijn broer heb ik nooit gehoord dat mijn vader geld heeft geleend van mevrouw [eiseres] . Ik heb nooit gehoord dat mijn vader 3 miljoen in cash heeft ontvangen. Wij gebruiken het woord cash nooit, wij gebruiken het woord contant. Er is in het bedrijf en privé wel ooit gesproken over 3 miljoen, maar dat betreft een bedrag van 3 miljoen dat mevrouw [eiseres] verschuldigd is aan het bedrijf van mijn vader in Turkije. Dat betrof niet een bedrag in contanten, maar het was een banktransactie. Dat bedrag heeft betrekking op vastgoed dat niet geleverd is. Er is dus weleens over een bedrag van 3 miljoen gesproken, maar dat ging over het bedrag dat mevrouw [eiseres] verschuldigd is aan het Turkse bedrijf van mijn vader. Dat bedrag staat nog open en is dus nog niet betaald door mevrouw [eiseres] .”en op vragen van mr. Van Weerden:
“2. Mijn vader en ik hebben het niet gehad over het rapport van de deskundigen. Ik heb wel gevraagd of hij het heeft ondertekend, maar dat heeft hij altijd ontkent. (…)Ik heb hem ook gevraagd of hij cashgeld heeft ontvangen en dat blijft hij ook ontkennen, (…).”en
“3. Ik heb contact gehad met mevrouw [eiseres] . Ik heb met haar gesproken over geldzaken. Zij heeft weleens gezegd dat haar bedrijf nog geld verschuldigd is aan mijn vader. Zij heeft verklaard in een e-mail dat zij nog veel geld is verschuldigd aan het Turkse bedrijf van mijn vader. Mevrouw [eiseres] heeft aan mij niet verteld dat zij nog geld krijgt van het bedrijf van mijn vader. Zij heeft zelfs een lening gevraagd om nog meer geld te lenen. Ze heeft toen aan mij gevraagd of ik hem wilde overtuigen om haar dat geld te lenen. Toen heeft zij nog gevraagd of ik dat geld aan haar wilde lenen. Zij heeft nimmer gezegd dat zij nog geld krijgt van mijn vader. Het bedrag dat zij wilde lenen was 1 of 1,5 miljoen euro. Dit speelde na de datum van het gestelde contract uit 2016.”
2.16.
Daartegenover heeft [eiseres] consistent verklaard over de herkomst van het geld en de redenen waarom en de omstandigheden waaronder zij het geld aan [verweerder sub 1] heeft overhandigd. Zij heeft onder ede op vragen van de rechter daarover verklaard:
“1. Ik heb in 2016 een overeenkomst van geldlening met de heer [verweerder sub 1] gesloten. De overeenkomst is gesloten in augustus. Ik was bij mij thuis, alleen, ik had daar ook het geld. Hij was daar ook. Ik heb het geld thuis aan hem overhandigd. Ik had het geld in een plastic tas, het waren voornamelijk 500 eurobiljetten en ook wat 200 eurobiljetten. Hij heeft de overeenkomst aan mij gedicteerd, ik heb het uitgetypt op de computer en vervolgens geprint. Hij heeft de overeenkomst uit zijn hoofd gedicteerd, hij had daar geen voorbeeld voor nodig. Hij las met mij mee terwijl ik het opschreef. Hij corrigeerde de fouten als ik iets niet goed had opgeschreven. Ik paste dat dan aan.”, “6. Er was een coupepoging en daar maakte ik mij druk om. Toen ik daarover begon, toen hebben we afgesproken dat hij dat geld veilig zou stellen. Bij een coupe kan er van alles gebeuren, het is dan gevaarlijk om het bij de bank te storten of het in een kluis te houden. Ik heb het geld toen aan hem gegeven om het veilig te stellen. Ik heb hem gezegd dat het geld naar het buitenland moest, want thuis was het in verband met de coupe niet veilig. Ik doe al jaren onroerend goed inkoop en verkoop, daar verdien ik veel geld aan in veel steden in Turkije. Dat geld werd dan contant betaald. Over het bedrag van 3 miljoen heb ik ongeveer 10 jaar gedaan om dat op te bouwen.”, “7. Ik wilde dat de overeenkomst op papier kwam als bewijs. Als er dan wat zou gebeuren, dat dan bijvoorbeeld onze kinderen ervan zouden weten. Meneer [verweerder sub 1] zei dat het een ‘geldlening’ dan moest zijn. Meneer [verweerder sub 1] wilde het zo op papier hebben. We hadden afgesproken dat ik het zou terugkrijgen wanneer daar een gunstig moment voor zou zijn. Ik wilde het wel terug, maar hij mocht zelf weten wat hij ermee deed. Hij mocht het ook wel investeren. Het maakte mij niet uit wat hij ermee deed.”,
“8. Ik had op het moment van het sluiten van de overeenkomst nog een liefdesrelatie met meneer [verweerder sub 1] . Ik heb met hem niets afgesproken over hoe het geld naar het buitenland zou gaan. (…)”, “12. Er was een project van ons gezamenlijke bedrijf, daar was geld voor nodig. Ik heb aan de zoon van meneer [verweerder sub 1] geld gevraagd voor het project van het gezamenlijke bedrijf. Ik had gevraagd of ze wilden investeren in het project, daarvoor hadden ze een hele overeenkomst gestuurd en dat had de zoon van meneer [verweerder sub 1] naar mij per mail gestuurd. Dit gaat over de overeenkomst waar [A] vandaag over heeft verklaard dat het bedrijf van [verweerder sub 1] geld zou lenen aan mij en mijn bedrijf. Die overeenkomst heb ik niet getekend.(…)”, “13. Het klopt niet dat ik nog een bedrag van 3 miljoen zou moeten betalen aan het bedrijf van meneer [verweerder sub 1] . Het kwam pas later ter sprake dat meneer [verweerder sub 1] vindt dat ik hem nog geld verschuldigd ben. Dit speelde pas op nadat ik naar het geld begon te vragen. Toen zeiden ze dat ik en mijn bedrijf in Turkije geld verschuldigd ben aan de B.V. in Turkije van meneer [verweerder sub 1] . Daarom zijn ze een rechtszaak begonnen in Turkije tegen de mensen die onroerend goed gekocht hebben, maar dat heeft niks met deze leningsovereenkomst, waar we het vandaag over hebben, te maken.”en op vragen van mr. Van Weerden:
“1. Ik vroeg die 3 miljoen uiteindelijk terug, omdat het in Turkije toen weer veilig was. Ook begonnen we toen wat meer afstand te nemen van elkaar. Het geld zou terugbetaald moeten worden hoe ik het wil en waar ik het wil, maar zo ver zijn we niet gekomen. Ik heb het geld in Turkije nu niet echt nodig. Het geld is voor mij in privé.”, “2. De 3 miljoen heb ik toentertijd opgespaard. Het geld ontving ik niet altijd in Turkse Lires, maar ook in euro’s of ponden, het wisselde. Het geld dat ik ontving wisselde ik dan naar briefjes van 200 en 500 euro. Het bedrag had ik uiteindelijk wel allemaal in euro’s aan meneer [verweerder sub 1] gegeven. Meestal ontving ik het geld contant. Soms ontving ik ook wel goud voor mijn werkzaamheden en dan wisselde ik dat bij de juwelier om naar euro’s, dat is in Turkije gebruikelijk. Het geld heb ik bewaard in de kluis bij mij thuis.”en
“8. (…) Ik heb helemaal niet overwogen om dat bedrijf te redden met het geld uit de kluis. Dat geld uit de kluis was voor mijn privéleven bedoeld, dat was bedoeld voor mijn oude dag.”De door [eiseres] geschetste financiële afwikkeling van onroerendgoedtransacties in Turkije wordt ondersteund door de overgelegde expert review (productie 12 [eiseres] ). Uit dit alles is op te maken dat het om opgespaarde contante privégelden van [eiseres] ging, bedoeld als pensioenvoorziening, die [eiseres] wilde veiligstellen. Dat maakt dat geen betekenis toekomt aan wat is gesteld en verklaard over een vermeend gebrek aan financiële middelen bij de bedrijven van [eiseres] . Ook is niet relevant of [verweerder sub 1] c.s. het geld nodig had.
Positie [verweerster sub 2]
2.17.
[verweerder sub 1] c.s. heeft als verweer aangevoerd dat naar Turks recht een bedrijfsstempel verplicht is ten bewijze van het bevoegdelijk aangaan van de overeenkomst. De bedrijfsstempel van [verweerster sub 2] ontbreekt op overeenkomst 2. Dit brengt volgens [verweerder sub 1] c.s. mee dat de overeenkomst jegens [verweerster sub 2] niet geacht kan worden te bestaan of gelding te hebben. Dit verweer slaagt niet. In overeenkomst 2 zijn [verweerder sub 1] in persoon en [verweerster sub 2] , waarvan [verweerder sub 1] directeur is, samen aangeduid als “de schuldenaar”. Niet ter discussie staat dat [verweerder sub 1] in hoedanigheid van directeur bevoegd was en is om [verweerster sub 2] te vertegenwoordigen. Uit de door partijen overgelegde juridische opinies volgt niet dat naar Turks recht een stempel van een bedrijf op een contract vereist is om de gelding van die overeenkomst jegens dat bedrijf aan te kunnen nemen. Door de handtekening van [verweerder sub 1] onder overeenkomst 2 zijn daarom zowel [verweerder sub 1] als [verweerster sub 2] als contractspartij aan de verplichtingen uit die overeenkomst gebonden.
Artikel 3:40 BW
2.18.
[verweerder sub 1] c.s. heeft zijn verweer gehandhaafd dat sprake is van een overeenkomst die in strijd is met de goede zeden of de openbare orde, omdat deze ziet op het grensoverschrijdend smokkelen van zwart geld en nakoming van de overeenkomst leidt tot het witwassen daarvan, zodat de vorderingen moeten worden afgewezen. De rechtbank blijft bij het oordeel in het tussenvonnis van 28 februari 2020 dat er onvoldoende aanleiding is om aan te nemen dat de overeenkomst naar zijn inhoud of strekking in strijd is met de goede zeden of de openbare orde als bedoeld in artikel 3:40 lid 1 BW. Daarvoor is het volgende redengevend.
2.19.
Zoals gezegd blijkt uit de overeenkomst zelf niet dat het gaat om zwart geld en het witwassen daarvan. De term zwart geld komt daarin niet voor en er is ook geen beding opgenomen dat bepaalt dat het geld per bank moet worden terugbetaald. Er is opgenomen:
“Iedere betaling van enig verschuldigde moet geschieden (…) in handen van de schuldeiser of zijn gemachtigde of op andere door de schuldeiser aan te geven wijze.”[eiseres] heeft, naast hetgeen hiervoor onder 2.15. is opgenomen, ook nog op vragen van de rechter verklaard:
“6. Ik weet niet of meneer [verweerder sub 1] dat geld naar het buitenland heeft gebracht. Ik heb er ook niet aan gedacht of hij het geld naar het buitenland zou brengen.(…)”en op vragen van mr. Van Lingen:
“2. “(…) Ik heb inderdaad gezegd tegen hem dat hij zelf mocht bepalen wat hij met het geld zou doen. Hij heeft veel connecties, hij kon het via die connecties naar het buitenland brengen maar het ook in Turkije laten. Ik heb niet tegen hem gezegd dat hij het per se naar het buitenland moest brengen, maar het leek mij wel het beste idee.”. Uit de door [eiseres] afgelegde getuigenverklaring volgt dat de strekking van de overeenkomst was dat [eiseres] privévermogen in contanten wilde veiligstellen door dit uit te lenen aan [verweerder sub 1] c.s. en dat zij dat op een later moment weer terug wilde krijgen. Er is niet afgesproken dat [verweerder sub 1] dit geld buiten Turkije moest brengen. Dat het geld buiten Turkije is gebracht, is niet gebleken. Er is ook niet afgesproken op welke wijze [verweerder sub 1] c.s. het geld terug zou moeten betalen. [verweerder sub 1] c.s. kan er dus voor kiezen om de verschuldigde bedragen contant aan [eiseres] (terug) te betalen. Alles overziend zijn er onvoldoende aanknopingspunten om aan te kunnen nemen dat partijen bij het sluiten van overeenkomst 2 de intentie hadden om rechtshandelingen te gaan verrichten, die in strijd zijn met de wet.
Betalingsverplichting
2.20.
Nu geen van de verweren van [verweerder sub 1] c.s. slaagt, is de gevorderde terugbetaling van het bedrag van € 3.000.000,00 door [verweerder sub 1] c.s. aan [eiseres] toewijsbaar. De naar Turks recht gevorderde hoofdelijke veroordeling, contractuele rente en buitengerechtelijke incassokosten zijn op zichzelf niet weersproken en daarmee ook toewijsbaar. Zoals gezegd is het aan [verweerder sub 1] c.s. om te bepalen hoe hij deze bedragen aan [eiseres] gaat betalen.
Uitvoerbaarverklaring bij voorraad
2.21.
[verweerder sub 1] c.s. heeft op de voet van artikel 233 Rv gevorderd om, ingeval de vorderingen van [eiseres] (deels) worden toegewezen, [eiseres] te verplichten zekerheid te stellen voor de nakoming van een eventuele terugbetalingsverplichting als gevolg van een door [verweerder sub 1] c.s. ingesteld rechtsmiddel. Volgens [verweerder sub 1] c.s. is er gelet op de zwakke vermogenspositie van [eiseres] sprake van een restitutierisico. Dat risico wil [verweerder sub 1] c.s. niet dragen en zekerheidstelling zal voor [eiseres] niet of nauwelijks nadeel meebrengen. Om dezelfde redenen heeft [verweerder sub 1] c.s. ook gevorderd om de gevorderde uitvoerbaar bij voorraad verklaring van het vonnis af te wijzen.
2.22.
Uit vaste rechtspraak van de Hoge Raad volgt dat bij de beoordeling of een gevorderde uitvoerbaarverklaring bij voorraad moet worden afgewezen of dat daaraan de voorwaarde van zekerheidstelling moet worden verbonden, de belangen van partijen moeten worden afgewogen in het licht van de omstandigheden van het geval. Daarbij moet worden nagegaan of op grond van die omstandigheden, bijvoorbeeld in verband met de spoedeisendheid van het voldoen aan die veroordeling, het belang van degene die de veroordeling verkrijgt zwaarder weegt dan het belang van de wederpartij bij behoud van de bestaande toestand tot op het rechtsmiddel is beslist. De kans van slagen van een eventueel aan te wenden rechtsmiddel moet in de regel buiten beschouwing blijven. Degene die een veroordeling tot betaling van een geldsom verkrijgt, wordt vermoed het vereiste belang bij uitvoerbaarverklaring bij voorraad te hebben. Een daartegenover gesteld restitutierisico moet geconcretiseerd worden. Een restitutierisico (in abstracto) is op zichzelf onvoldoende om zekerheid op te leggen. Verder staan mogelijke ingrijpende gevolgen van de executie, die moeilijk ongedaan gemaakt kunnen worden, op zichzelf niet aan uitvoerbaarverklaring bij voorraad in de weg, maar zij moeten wel worden meegewogen bij de belangenafweging.
2.23.
Gelet op het hiervoor genoemde uitgangspunt wordt [eiseres] vermoed het vereiste belang bij uitvoerbaarverklaring bij voorraad te hebben. Naar het oordeel van de rechtbank heeft [verweerder sub 1] c.s., mede gelet op de betwisting door [eiseres] , onvoldoende feiten en omstandigheden gesteld en onderbouwd om de belangenafweging toch in zijn voordeel te laten uitvallen. Dit oordeel zal hierna worden toegelicht.
2.24.
[verweerder sub 1] c.s. heeft aangevoerd dat uit de als productie 1 overgelegde Viber-berichten, die [eiseres] in 2017 en 2018 aan [verweerder sub 1] heeft gestuurd, blijkt dat zij toen in (grote) financiële problemen verkeerde, rekening hield met een faillissement, geen bezittingen meer had, met beslagen te kampen had, niet aan [verweerder sub 1] kon betalen, geld van [verweerder sub 1] nodig had en om een lening vroeg en dat zij bij [verweerder sub 1] c.s. in loondienst wilde komen. Uit de overgelegde juridische opinie (productie 2 [verweerder sub 1] c.s.) blijkt dat [eiseres] geen onroerende zaken op haar naam heeft. Ook blijkt de onvermogendheid van [eiseres] en haar bedrijven volgens [verweerder sub 1] c.s. uit de als productie 3 overgelegde e-mail van [eiseres] van 30 augustus 2017, waarin zij vraagt om een investering van [verweerder sub 1] of zijn bedrijven in [bedrijfsnaam 2] van € 1.500.000,00 en in [bedrijfsnaam 3] van € 300.000,00. Tijdens het getuigenverhoor heeft de zoon van [verweerder sub 1] daarover onder ede verklaard dat [eiseres] hem heeft benaderd om die lening te verkrijgen en dat zij heeft erkend dat zij nog veel geld verschuldigd is aan het bedrijf van [verweerder sub 1] . Hij heeft verder verklaard dat hem bekend is dat [eiseres] nog
€ 3.000.000,00 verschuldigd is aan het bedrijf van [verweerder sub 1] in Turkije vanwege vastgoed dat niet geleverd is (zie 2.14.).
2.25.
Tijdens de mondelinge behandeling en het getuigenverhoor heeft [eiseres] in reactie hierop verklaard dat de e-mail betrekking had op een investering in een project van het gezamenlijke bedrijf van [eiseres] en [verweerder sub 1] . De Viber-berichten gaan ook alleen over zakelijk geld, aldus [eiseres] . [eiseres] heeft ontkend dat zij of haar bedrijf nog € 3.000.000,00 verschuldigd is aan het bedrijf van [verweerder sub 1] . Daarover loopt op initiatief van [verweerder sub 1] een rechtszaak in Turkije tussen de bedrijven van [verweerder sub 1] en [eiseres] . Volgens [eiseres] is dit pas gaan spelen nadat zij aanspraak maakte op terugbetaling van de door haar uitgeleende bedragen. Zij heeft het geld teruggevraagd, omdat het in Turkije weer veilig was en haar relatie met [verweerder sub 1] verslechterde. [eiseres] heeft verder verklaard dat zij het gevorderde bedrag, dat voor haar in privé bedoeld is, nu niet echt nodig heeft (zie 2.15.).
2.26.
Op grond van het vorenstaande kan niet worden vastgesteld dat er sprake is van een concreet restitutierisico. Verder heeft [verweerder sub 1] c.s. geen (afzonderlijke) omstandigheden aangevoerd waaruit blijkt dat en op welke wijze hij als gevolg van de executie mogelijk in zijn belangen zal worden geschaad. [verweerder sub 1] heeft tijdens de mondelinge behandeling verklaard dat zijn bedrijf gezond is en dat hij het gevorderde bedrag zo zou kunnen betalen. De rechtbank zal de gevorderde uitvoerbaarverklaring bij voorraad dan ook toewijzen en ziet geen aanleiding om daaraan de voorwaarde verbinden dat door [eiseres] tot een bepaald bedrag zekerheid moet worden gesteld.
Beslagkosten
2.27.
[eiseres] vordert vergoeding van de door haar gemaakte beslagkosten. [eiseres] heeft op 16 mei 2019 na verkregen verlof van de voorzieningenrechter van deze rechtbank ten laste van [verweerder sub 1] conservatoir beslag laten leggen op de onroerende zaak staande en gelegen aan de [adres] te [woonplaats 2] en onder de ABN AMRO Bank N.V. als zekerheid voor terugbetaling van het verschuldigde op grond van overeenkomsten 1, 3 en 4. Hiervan zijn beslagstukken overgelegd (productie 6 [eiseres] ). Op 15 augustus 2019 heeft [eiseres] na verkregen verlof van de voorzieningenrechter van deze rechtbank ten laste van [verweerder sub 1] en [verweerster sub 2] conservatoir beslag laten leggen op diverse onroerende zaken als zekerheid voor terugbetaling van het verschuldigde op grond van overeenkomsten 1, 2, 3 en 4. Hiervan zijn geen beslagstukken overgelegd.
2.28.
Op grond van artikel 706 Rv kunnen de kosten van een beslag van de beslagene worden teruggevorderd, tenzij het beslag nietig, onnodig of onrechtmatig was. Nu [eiseres] haar vorderingen ter zake waarvan op 16 mei 2019 beslagen zijn gelegd tot nihil heeft verminderd, moeten die beslagen als onnodig en daarom onrechtmatig worden aangemerkt. De kosten daarvan komen daarom niet voor vergoeding in aanmerking. De vorderingen die zien op overeenkomst 2 worden toegewezen, zodat de op 15 augustus 2019 mede voor die vorderingen gelegde beslagen rechtmatig zijn gelegd. Van nietigheid of onnodigheid van die beslagen is geen sprake. Nu [eiseres] van die beslaglegging echter geen stukken heeft overgelegd en de kosten daarvan door haar ook niet zijn gesteld of op andere wijze zijn gebleken, zal daarvoor geen vergoeding worden toegewezen.
Proceskosten
2.29.
[verweerder sub 1] c.s. zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [eiseres] worden begroot op:
- betekening oproeping € 213,18
- griffierecht 1.302,00
- salaris advocaat
11.997,00(3,0 punten × tarief € 3.999,00)
Totaal € 13.512,18
2.30.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten zal worden toegewezen op de wijze zoals in 3.2. is vermeld.
van de tegenvordering
Inleiding
2.31.
[eiseres] heeft, zoals hiervoor is overwogen, conservatoire beslagen laten leggen ten laste van [verweerder sub 1] c.s., te weten op 16 mei 2019 ten laste van [verweerder sub 1] op de onroerende zaak staande en gelegen aan de [adres] te [woonplaats 2] en onder de ABN AMRO Bank N.V. als zekerheid voor terugbetaling van het door [verweerder sub 1] verschuldigde op grond van overeenkomsten 1, 3 en 4 en op 15 augustus 2019 ten laste van [verweerder sub 1] en [verweerster sub 2] op diverse onroerende zaken als zekerheid voor terugbetaling van het door [verweerder sub 1] c.s. verschuldigde op grond van overeenkomsten 1, 2, 3 en 4.
2.32.
[verweerder sub 1] c.s. heeft opheffing gevorderd van de door [eiseres] gelegde conservatoire beslagen, een verklaring voor recht dat die beslagen onrechtmatig zijn gelegd en [eiseres] daarom schadeplichtig is jegens [verweerder sub 1] c.s., veroordeling van [eiseres] tot vergoeding aan [verweerder sub 1] c.s. van de daardoor geleden schade, nader op te maken bij staat, en veroordeling van [eiseres] in de volledige proceskosten en de nakosten.
2.33.
Bij akte van 20 maart 2020 heeft [eiseres] haar eis verminderd, in die zin dat zij haar vorderingen die zien op overeenkomsten 1, 3 en 4 tot nihil heeft verminderd. Vast staat dat het beslag op de onroerende zaak van [verweerder sub 1] , dat alleen tot zekerheid voor terugbetaling van het verschuldigde uit die overeenkomsten was gelegd, na deze eisvermindering niet is opgeheven. Geen van partijen heeft iets gesteld over de status van het op basis van hetzelfde verlof gelegde derdenbeslag. [verweerder sub 1] c.s. heeft daarna bij akte van 7 september 2020 voor zover nodig zijn eis gewijzigd, inhoudende - naar de rechtbank begrijpt - dat de rechtbank (ook nog) voor recht verklaart dat het conservatoire beslag op de onroerende zaak staande en gelegen aan het adres [adres] te [woonplaats 2] op 20 maart 2020 is komen te vervallen, althans dit beslag opheft.
Opheffing beslagen
2.34.
De opheffing van een conservatoir beslag kan op grond van het bepaalde in artikel 705 lid 2 Rv onder meer worden uitgesproken bij verzuim van op straffe van nietigheid voorgeschreven vormen of indien summierlijk blijkt van de ondeugdelijkheid van het door de beslaglegger ingeroepen recht of van het onnodige van het beslag. Op grond van artikel 700 lid 3 Rv dient de beslaglegger binnen de door de voorzieningenrechter bij het verlof gestelde termijn een eis in de hoofdzaak in te stellen ter toetsing van de gegrondheid en de omvang van het ingeroepen vorderingsrecht, anders vervalt het gelegde beslag van rechtswege. [eiseres] heeft binnen de daarvoor gestelde termijn een eis in de hoofdzaak ingesteld door deze procedure tegen [verweerder sub 1] c.s. te beginnen. Anders dan [verweerder sub 1] c.s. stelt, heeft de eisvermindering van [eiseres] niet tot gevolg dat heeft te gelden dat [eiseres] (toch) niet tijdig de eis in de hoofdzaak heeft ingesteld en het gelegde beslag daarom per 20 maart 2020 is komen te vervallen. Wel geldt dat de vorderingen van [eiseres] die tot nihil zijn verminderd als ondeugdelijk moeten worden aangemerkt, zodat er grond is voor opheffing van het ten laste van [verweerder sub 1] beslag op de onroerende zaak staande en gelegen aan het adres [adres] te [woonplaats 2] en - voor zover nog nodig - het beslag onder de ABN AMRO Bank N.V. De gevorderde opheffing is in zoverre toewijsbaar. Er is geen grond voor opheffing van de op 15 augustus 2019 ten laste van [verweerder sub 1] c.s. gelegde beslagen. Zoals in 2.27. is overwogen, zijn die beslagen mede tot zekerheid van voldoening van het gevorderde ten aanzien van overeenkomst 2 gelegd en die vorderingen zullen bij dit vonnis worden toegewezen. Verder is er geen sprake van nietigheid of onnodigheid van die beslagen of een andere grond voor opheffing.
Verklaring voor recht en schadestaatprocedure
2.35.
Voor toewijzing van een vordering tot vergoeding van schade nader op te maken bij staat is vereist dat de mogelijkheid dat schade is of zal worden geleden voldoende aannemelijk is gemaakt. [verweerder sub 1] c.s. heeft alleen gesteld dat hij als gevolg van de onrechtmatige beslaglegging schade heeft geleden, zonder dit verder toe te lichten. Daarmee heeft hij onvoldoende feiten en omstandigheden gesteld om aannemelijk te maken dat de beslaglegging op 16 mei 2019 tot schade bij [verweerder sub 1] heeft geleid of zal leiden. De vordering tot verwijzing naar de schadestaatprocedure zal dan ook worden afgewezen. Gelet daarop zal ook de gevorderde verklaring voor recht ten aanzien van die beslagen bij gebrek aan belang worden afgewezen. De beslaglegging op 15 augustus 2019 was niet onrechtmatig, zodat deze vorderingen ten aanzien van die beslagen ook worden afgewezen.
Proceskosten
2.36.
[eiseres] zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De rechtbank ziet in hetgeen [verweerder sub 1] c.s. heeft aangevoerd geen aanleiding om [eiseres] in de werkelijk door [verweerder sub 1] c.s. gemaakte kosten te veroordelen.
De kosten aan de zijde van [verweerder sub 1] c.s. worden begroot op € 3.999,00 aan salaris advocaat (2,0 punten × factor 0,5 × tarief € 3.999,00).
2.37.
De gevorderde nakosten zullen worden toegewezen.

3.De beslissing

De rechtbank
op de vordering
3.1.
veroordeelt [verweerder sub 1] c.s. hoofdelijk, zodat indien en voor zover de één betaalt ook de ander zal zijn bevrijd, aan [eiseres] een bedrag van € 3.000.000,00 (drie miljoen euro) te betalen, vermeerderd met de contractuele enkelvoudige rente van 5% per jaar over dit bedrag met ingang van 23 augustus 2016 tot de dag van volledige betaling,
3.2.
veroordeelt [verweerder sub 1] c.s. om aan [eiseres] een bedrag van € 6.775,00 te betalen aan buitengerechtelijke (incasso)kosten,
3.3.
veroordeelt [verweerder sub 1] c.s. in de proceskosten, aan de zijde van [eiseres] tot op vandaag begroot op € 13.512,18, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de vijftiende dag na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
3.4.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
3.5.
wijst het meer of anders gevorderde af,
op de tegenvordering
3.6.
heft op het door [eiseres] op 16 mei 2019 ten laste van [verweerder sub 1] gelegde conservatoire beslag op de onroerende zaak staande en gelegen aan het adres [adres] te [woonplaats 2] en het op 16 mei 2019 ten laste van [verweerder sub 1] gelegde conservatoire beslag onder de ABN AMRO Bank N.V.,
3.7.
veroordeelt [eiseres] in de proceskosten, aan de zijde van [verweerder sub 1] c.s. tot op vandaag begroot op € 3.999,00,
3.8.
veroordeelt [eiseres] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 157,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat zij niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 82,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak,
3.9.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
3.10.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.J. Praamstra en in het openbaar uitgesproken op
11 augustus 2021.