ECLI:NL:RBMNE:2021:3627

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
21 juli 2021
Publicatiedatum
2 augustus 2021
Zaaknummer
20/1738
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onbevoegdheid van de rechtbank in bestuursrechtelijke zaak betreffende terugvordering Werkloosheidswet

In deze bestuursrechtelijke zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 21 juli 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. Eiser had bezwaar gemaakt tegen een besluit van 8 november 2011, waarbij een voorschot op grond van de Werkloosheidswet werd teruggevorderd. Dit bezwaar werd op 1 mei 2012 ongegrond verklaard. Eiser heeft op 26 maart 2020 opnieuw bezwaar gemaakt, maar dit werd door verweerder als kennelijk niet-ontvankelijk beschouwd. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld.

De rechtbank heeft geoordeeld dat eiser te laat was met het indienen van beroep, waardoor de zaak niet inhoudelijk kon worden behandeld. De rechtbank heeft vastgesteld dat er al eerder op het bezwaarschrift van eiser was beslist en dat het indienen van een tweede bezwaarschrift niet mogelijk is binnen het systeem van de Algemene wet bestuursrecht. Eiser stelde dat er gebreken waren in de bekendmaking van het besluit van 1 mei 2012, maar de rechtbank oordeelde dat deze gebreken niet opgingen, aangezien het besluit op de juiste wijze was bekendgemaakt aan de gemachtigde van eiser.

De rechtbank verklaarde zich onbevoegd om van het beroep kennis te nemen, omdat de brief van verweerder van 14 april 2020 geen rechtsgevolg had en niet als een besluit in de zin van de Awb kon worden aangemerkt. Eiser kreeg geen gelijk en er werd geen vergoeding van proceskosten toegekend. De uitspraak werd openbaar gemaakt op rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 20/1738

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 21 juli 2021 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser,

(gemachtigde: mr. W. Kort),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder,
(gemachtigde: mr. E. Witte).

Procesverloop

Op 8 november 2011 heeft verweerder beslist dat van eiser een voorschot op grond van de Werkloosheidswet wordt teruggevorderd. Verweerder heeft op 1 mei 2012 het bezwaar tegen het besluit van 8 november 2011 ongegrond verklaard.
Op 26 maart 2020 heeft eiser (opnieuw) bezwaar gemaakt tegen het besluit van
8 november 2011. Verweerder heeft op 14 april 2020 een brief aan eiser gestuurd waarin staat dat dat eisers bezwaar van 26 maart 2020 kennelijk niet-ontvankelijk is.
Eiser heeft vervolgens beroep ingesteld tegen de brief van verweerder van 14 april 2020.

Overwegingen

1.De rechtbank nodigt partijen niet uit voor een zitting, omdat dat in deze zaak niet nodig is. Eiser is namelijk te laat met het indienen van beroep, waardoor de rechtbank de zaak niet inhoudelijk kan behandelen. Hieronder legt de rechtbank dat verder uit.
2. Het punt waar partijen het niet over eens zijn is de vraag of er op 26 maart 2020 voor eiser nog een mogelijkheid open stond om bezwaar te maken tegen het terugvorderingsbesluit van 8 november 2011.
3. Verweerder stelt zich op het standpunt dat dit niet meer kon, omdat er al eerder, op
1 mei 2012, is besloten op een bezwaarschrift van eiser. Het voor de tweede keer inhoudelijk beoordelen van een bezwaarschrift is geen optie.
4. Eiser stelt zich, kort samengevat, op het standpunt dat er ernstige gebreken kleven aan de wijze van totstandkoming en bekendmaking van het besluit van 1 mei 2012, waardoor de bezwaarmogelijkheid nog wel voor hem open staat. De genoemde gebreken zijn onder andere bezwaar door en toezending aan een onbevoegde gemachtigde, geen bewijs van verzending door een deugdelijke verzendregistratie of aangetekende verzending en gebruik van een onjuist adres.
5. De rechtbank oordeelt op grond van de gedingstukken dat geen twijfel mogelijk is dat op 30 november 2011 door de (op dat moment) als eisers gemachtigde optredende
[A] bezwaar is gemaakt tegen het besluit van 8 november 2011 en dat het besluit op bezwaar van 1 mei 2012 haar heeft bereikt. Mevrouw [A] erkent de ontvangst namelijk uitdrukkelijk in haar brief van 27 november 2012. Aangezien hiermee vast staat dat het besluit op bezwaar Mevrouw [A] heeft bereikt is het niet nodig dat verweerder ook de verzending naar het juiste adres bewijst.
6. Mevrouw [A] verklaart in haar brief ook dat zij meermaals contact heeft gehad met verweerder over de financiële situatie van eiser, die op dat moment in detentie is. Uit de stukken blijkt bovendien dat zij beschikte over de benodigde gegevens van eiser. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder in deze situatie terecht geen aanleiding gezien om mevrouw [A] niet als gemachtigde van eiser te accepteren. De rechtbank volgt eiser dus niet in zijn stelling dat mevrouw [A] niet bevoegd was om als zijn gemachtigde op te treden.
7. Nu er van uit moet worden gegaan dat mevrouw [A] bevoegd was om namens eiser bezwaar te maken en het besluit van 1 mei 2012 op de juiste wijze bekend is gemaakt door toezending aan mevrouw [A] , stelt de rechtbank vast dat het bezwaarschrift van 26 maart 2020 is ingediend nadat al op eisers bezwaren is beslist. Binnen het systeem van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bestaat geen mogelijkheid om de beroepsprocedure over te slaan en een besluit voor een tweede keer in bezwaar te laten heroverwegen. Na de bezwaarschriftprocedure kan alleen nog beroep worden ingesteld. Dat betekent dat de brief van verweerder van 14 april 2020 geen rechtsgevolg heeft en dat dit geen besluit is als bedoeld in artikel 1:3 van de Awb. De rechtbank is daarom kennelijk onbevoegd om van eisers beroep tegen de brief van 14 april 2020 kennis te nemen (artikel 8:54 van de Awb).
8. Eiser krijgt geen gelijk en daarom ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart zich onbevoegd om van eisers beroep kennis te nemen.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.C. Moed, rechter, in aanwezigheid van O. Asafiati, griffier. De beslissing is uitgesproken op 21 juli 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak kunt een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum op de stempel die hierboven staat. Als u graag een zitting wilt waarbij u persoonlijk uw mening aan de rechter kunt geven, kunt u dit in uw verzetschrift aangeven.