Overwegingen
1. Eiser heeft op 4 september 2020 verzocht om een voorlopige voorziening hangende het bezwaar te treffen en op 18 februari 2021 om een voorlopige voorziening hangende het beroep te treffen. De voorzieningenrechter heeft bij uitspraken van 1 oktober 2020 en 9 maart 2021 deze verzoeken afgewezen.
2. Eiser is huurder van een bedrijfspand en heeft een verdieping van het gehuurde bedrijfspand per januari 2020 onderverhuurd. Eiser heeft zelf de begane grond van het bedrijfspand in gebruik. De verdieping is uitsluitend via de begane grond te bereiken. Eiser beschikte over de sleutel die toegang gaf tot de verdieping.
3. Verweerder heeft bij het primaire besluit op grond van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet gelast om het bedrijfspand voor de duur van twaalf maanden te sluiten. Verweerder heeft dit besluit in bezwaar gehandhaafd, met dien verstande dat aan eiser de handreiking is gedaan de sluiting met terugwerkende kracht in te laten gaan op 14 juli 2020 (de dag van de feitelijke sluiting).
4. Verweerder heeft aan het bestreden besluit het proces-verbaal van 14 juli 2020 ten grondslag gelegd. Uit dat proces-verbaal is verweerder gebleken dat toezichthouders van de gemeente Woerden met de politie en STEDIN op 14 juli 2020 een controle hebben uitgevoerd in het bedrijfspand en dat zij op de verdieping twee kweektenten hebben gevonden, waarin hennepplanten werden gekweekt. Uit telling blijkt dat er in totaal 759 hennepplanten aanwezig waren.
5. Tussen partijen is niet in geschil dat verweerder bevoegd was om tot sluiting van het bedrijfspand over te gaan. In geschil is of een sluitingsperiode van twaalf maanden gerechtvaardigd is of dat verweerder met een kortere termijn had moeten volstaan.
De sluitingsduur van twaalf maanden
6. Eiser voert aan dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd waarom een sluitingsduur van twaalf maanden (de maximale termijn) gerechtvaardigd is en waarom niet volstaan kan worden met een kortere duur. Verweerder kan niet volstaan met de motivering dat het gaat om een ernstig geval enkel vanwege de omvang van de aangetroffen hennepkwekerij. Dit is in strijd is met de Beleidsregels sluiting lokalen en woningen op grond van artikel 13b van de Opiumwet, ook wel Damoclesbeleid gemeente Woerden genoemd (de Beleidsregels). In de Beleidsregels staat dat de enkele aanwezigheid van een handelshoeveelheid softdrugs onvoldoende is om te kunnen spreken van een ernstig geval. Om te spreken van een ernstig geval moet sprake zijn van bijkomende omstandigheden en daarvan is geen sprake. Er is geen aanloop van personen, er zijn geen attributen aangetroffen en er is geen overlast in de omgeving. Ook heeft eiser geen strafblad, heeft hij niet eerder te maken gehad met bestuursdwang, is hij niet eerder in aanraking geweest met justitie en is niet gebleken van een relatie met personen die wel antecedenten hebben op het gebied van overtreding van de Opiumwet. Verder voert eiser aan dat hij niet op de hoogte was van de aanwezigheid van drugs in het bedrijfspand. In dat verband verwijst eiser naar een e-mailbericht van rechercheur [rechercheur] , waaruit volgt dat de politie mede naar aanleiding van de verklaring van eiser onderzoek doet naar de huurder van de bovenverdieping van het bedrijfspand. Eiser heeft ook nog op eigen verzoek bij de politie een verklaring afgelegd. Op de zitting heeft eiser nog aangevoerd dat het om een bedrijventerrein gaat en dat er weinig risico is op brandgevaar.
7. Op grond van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet is de burgemeester bevoegd tot oplegging van een last onder bestuursdwang indien in woningen of lokalen, of op daarbij behorende erven een middel als bedoeld in lijst I of II wordt verkocht, afgeleverd of verstrekt, dan wel daartoe aanwezig is. Voor toepassing van deze bevoegdheid heeft verweerder de Beleidsregels vastgesteld. Volgens de Beleidsregels is het doel van de toepassing van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet de bekendheid van het lokaal als drugspand te doorbreken en de loop daarnaar toe eruit te halen, de bekendheid van het lokaal in het drugscircuit te doorbreken, te verhinderen dat het lokaal wordt gebruikt ten behoeve van het drugscircuit en de (georganiseerde) drugshandel en verdere aantasting van het woon- en leefklimaat in de omgeving van het lokaal te voorkomen.
8. De rechtbank is van oordeel dat verweerder voldoende heeft gemotiveerd waarom hij een sluiting van het bedrijfspand voor de duur van twaalf maanden gerechtvaardigd acht en waarom hij niet heeft besloten om het bedrijfspand voor een kortere duur te sluiten.
9. Verweerder heeft zowel in het bestreden besluit onder verwijzing naar het advies van de commissie bezwaarschriften en het proces-verbaal van 14 juli 2020, als op de zitting uitgelegd dat voor de sluiting van een bedrijfspand het op grond van zijn Beleidsregels niet is vereist dat sprake is van een ernstig geval. Verweerder kan bij de aanwezigheid van een handelshoeveelheid drugs in een lokaal, bij een eerste overtreding, direct en zonder voorafgaande waarschuwing optreden door sluiting voor een periode van zes tot twaalf maanden. Desalniettemin heeft verweerder getoetst aan de in de Beleidsregels opgenomen indicatoren, die aangeven wanneer sprake is van een ernstig geval en op basis daarvan is verweerder tot de conclusie gekomen dat sluiting van het bedrijfspand voor een periode van twaalf maanden gerechtvaardigd is. Verweerder heeft op de zitting toegelicht dat het een vaste gedragslijn is dat een lokaal voor twaalf maanden wordt gesloten als er 4 of 5 indicatoren van toepassing zijn en de verwijtbaarheid groot is. Per situatie wordt beoordeeld welke indicatoren van toepassing zijn. In het geval van eiser zijn 4 indicatoren van toepassing. Verweerder heeft daarbij betrokken dat uit het proces-verbaal blijkt dat het om een grote hoeveelheid aangetroffen middelen als bedoeld in lijst II van de Opiumwet gaat en daarmee om een handelshoeveelheid, waarbij er aanwijzingen waren van eerdere oogsten. Voor een dergelijke hoeveelheid middelen is een grote afzetmarkt nodig waardoor de mate waarin het lokaal betrokken is bij de drugshandel in georganiseerd verband als groot wordt ingeschat. Feit dat er geen aanloop of overlast is geconstateerd, doet daaraan niet af. Door de omvang van de hennepkwekerijen en de illegale aanleg en aftapping van elektra en overbelaste elektrakabels gaat er volgens verweerder ook een risico van brandgevaar uit naar ondernemers in de omgeving.
10. Verweerder heeft verder in het bestreden besluit en op de zitting toegelicht waarom een grote mate van verwijtbaarheid kan worden aangenomen bij eiser. Eiser heeft als verhuurder een verantwoordelijkheid voor het gebruik van de verdieping en had het gebruik ervan moeten controleren. Er bestond gezien de volgende omstandigheden aanleiding voor extra alertheid bij eiser. De verdieping is alleen via de bedrijfsruimte van eiser te bereiken, en was voor eiser direct zichtbaar. Er was sprake van een grote kwekerij op die verdieping, waardoor veel warmte ontstond. Eiser heeft naar zijn zeggen nooit enige beweging op de verdieping waargenomen, zodat een en ander naar zijn mening ’s nachts zou moeten hebben plaatsgevonden. Eiser kreeg iedere maand een groot bedrag aan cash geld als huur betaald. Hierbij komt dat eiser er niet direct alles aan gedaan heeft om de situatie op te lossen. Hij heeft geweigerd direct na de doorzoeking van het bedrijfspand een verklaring af te leggen, maar heeft dat pas gedaan nadat het primaire besluit al genomen was. Op de zitting heeft verweerder er nog op gewezen dat uit de door eiser overgelegde e-mail van de politie, anders dan eiser stelt, niet blijkt dat hij niets wist van de hennepplantage op de verdieping.
11. De stellingen van eiser doen aan het voorgaande niet af. De beroepsgrond slaagt niet.
De kenbare belangenafweging
12. Eiser voert vervolgens aan dat verweerder ten onrechte zijn belangen niet kenbaar, c.q. niet specifiek heeft afgewogen. Verweerder heeft geen rekening gehouden met de financiële gevolgen van de sluiting voor eiser en het persoonlijk belang van eiser bij het eerder openen van het bedrijfspand. Op de zitting heeft eiser toegelicht dat de huur van het bedrijfspand fors is, te weten € 4.800,-, en dat hij dit bedrag elke maand moet doorbetalen terwijl hij het bedrijfspand niet kan gebruiken. Dit heeft grote financiële gevolgen.
13. De rechtbank is van oordeel dat verweerder het financiële belang van eiser voldoende kenbaar en specifiek in zijn besluitvorming heeft betrokken. Verweerder heeft in de besluitvorming aangegeven zich ervan bewust te zijn dat het sluiten van het bedrijfspand financiële gevolgen heeft voor eiser, maar dat dat niet opweegt tegen het algemeen belang dat is gediend bij de sluiting van het bedrijfspand en dit nader toegelicht. De rechtbank volgt verweerder in diens standpunt dat eiser voorafgaande aan deze procedure (de omvang van) zijn financiële belang niet specifiek kenbaar heeft gemaakt, zodat volstaan kon worden met voornoemde meer algemene afweging. Dat het om een aanzienlijk bedrag aan huur gaat dat eiser maandelijks moet doorbetalen, maakt het voorgaande niet anders.
Proceskostenvergoeding in bezwaar
14. Tot slot voert eiser aan dat verweerder ten onrechte zijn proceskosten in bezwaar niet heeft vergoed, omdat verweerder in het bestreden besluit een handreiking heeft gedaan door de aanvangsdatum van de sluiting te vervroegen naar het moment dat het bedrijfspand feitelijk werd gesloten.
15. Verweerder stelt zich op het standpunt dat het bezwaar van eiser niet op inhoudelijke gronden is toegewezen en dat hij daarom niet in aanmerking komt voor een vergoeding van zijn proceskosten in bezwaar.
16. De bestuursrechter veroordeelt een partij in de kosten die een andere partij in verband met de behandeling van het bezwaar redelijkerwijs heeft moeten maken.De kosten die de belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar redelijkerwijs heeft moeten maken, worden door het bestuursorgaan uitsluitend vergoed op verzoek van de belanghebbende voor zover het bestreden besluit wordt herroepen wegens een aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid.
17. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat eiser niet in aanmerking komt voor een proceskostenvergoeding in bezwaar, omdat er geen sprake is van een herroeping van een besluit vanwege een aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid. Gelet op het voorgaande heeft verweerder een sluiting van het bedrijfspand voor de duur van twaalf maanden gerechtvaardigd mogen achten. Dat verweerder vervolgens uit coulance de aanvangsdatum van de sluiting naar voren heeft willen halen, maakt dit niet anders.
18. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.