ECLI:NL:RBMNE:2021:3616

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
30 juli 2021
Publicatiedatum
30 juli 2021
Zaaknummer
UTR - 21 _ 818
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Proces-verbaal
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning kindgebonden budget 2015 en hersteloperatie

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 30 juli 2021 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure over de toekenning van kindgebonden budget aan eiseres voor het jaar 2015. Eiseres had een aanvraag ingediend voor het kindgebonden budget, maar deze aanvraag werd door de Belastingdienst/Toeslagen afgewezen. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres niet binnen de werkingssfeer van de hersteloperatie viel die door de Belastingdienst was ingesteld voor de jaren 2013 tot en met 2017. De rechtbank oordeelde dat eiseres niet voldeed aan de vereisten van artikel 5, tweede lid, van de Wet op het kindgebonden budget (Wkgb), omdat zij over het berekeningsjaar 2015 niet in aanmerking kwam voor een andere tegemoetkoming.

Daarnaast heeft de rechtbank geoordeeld dat de aanvraag van eiseres te laat was ingediend. Volgens artikel 15, eerste lid, van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (Awir) moet een aanvraag voor een tegemoetkoming voor een berekeningsjaar voor 1 september van het jaar volgend op het berekeningsjaar worden ingediend. Eiseres had haar aanvraag pas op 25 september 2020 ingediend, wat te laat was. De rechtbank volgde ook het standpunt van de Belastingdienst dat er geen wettelijke informatieplicht bestond om eiseres te informeren over het indienen van een aanvraag voor het kindgebonden budget.

De rechtbank heeft het beroep van eiseres ongegrond verklaard en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. Partijen zijn gewezen op de mogelijkheid om tegen deze mondelinge uitspraak in hoger beroep te gaan.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 21/818
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van 30 juli 2021 in de zaak tussen

[eiseres] te [woonplaats] , eiseres

en

Belastingdienst/Toeslagen, verweerder

(gemachtigden: L.J.F. Peerdeman en A.R. Sheikchote ).

Procesverloop

In het besluit van 2 november 2020 (primair besluit) heeft verweerder het verzoek van eiseres om toekenning van kindgebonden budget over 2015 en het eerste kwartaal van 2016 gedeeltelijk toegewezen.
In het besluit van 29 december 2020 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 30 juli 2021 met behulp van een beeldverbinding op zitting behandeld. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door de heer [A] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.
Na afloop van de behandeling van de zaak ter zitting heeft de rechtbank onmiddellijk ter zitting uitspraak gedaan.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Overwegingen

1. De rechtbank geeft hiervoor de volgende motivering.
2. Op 25 september 2020 heeft eiseres, naar aanleiding van een hersteloperatie kindgebonden budget van verweerder met betrekking tot de periode 2013 – 2017, een aanvraag ingediend om (ambtshalve) toekenning van het kindgebonden budget over 2015 en het eerste kwartaal van 2016. Deze zaak ziet uitsluitend op de aanvraag voor het kindgebonden budget over 2015.
3. Bij het bestreden besluit heeft verweerder de aanvraag van eiseres om toekenning van het kindgebonden budget over 2015 afgewezen. Eiseres valt niet binnen de kaders van de hersteloperatie van verweerder. Eiseres komt namelijk niet in aanmerking voor een automatische toekenning van het kindgebonden budget op grond van artikel 5, tweede lid, van de Wet op het kindgebonden budget (Wkgb). Daarnaast heeft eiseres te laat de aanvraag voor 2015 ingediend.
4. De rechtbank is van oordeel dat verweerder het verzoek van eiseres om toekenning van kindgebonden budget over 2015 terecht heeft afgewezen.
5. Verweerder heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat eiseres niet binnen de werkingssfeer van de hersteloperatie kindgebonden budget [1] valt. Verweerder heeft met de door hem in de stukken en ter zitting genoemde kamerstukken en brieven [2] aangetoond dat de hersteloperatie alleen is bedoeld voor mensen die over de berekeningsjaren 2013 tot en met 2017 recht hebben op automatische toekenning van kindgebonden budget. Om automatisch kindgebonden budget toegekend te krijgen is op grond van artikel 5, tweede lid, van de Wkgb vereist dat diegene over het betreffende berekeningsjaar aanspraak heeft op kindgebonden budget (en dus onder meer verzekerde is in de zin van de wet Algemene Kinderbijslagwet) en over dat jaar in aanmerking komt voor een andere tegemoetkoming waarvan de uitvoering is opgedragen aan verweerder. Niet in geschil is dat eiseres over het berekeningsjaar 2015 niet in aanmerking kwam voor een andere tegemoetkoming. Daarmee staat vast dat eiseres niet aan de vereisten uit artikel 5, tweede lid, van de Wkgb voldeed en in het verlengde daarvan, dat zij niet onder de werkingssfeer van de hersteloperatie valt.
6. Verweerder heeft zich ook terecht op het standpunt gesteld dat de aanvraag van eiseres te laat is ingediend en dat zij ook daarom niet in aanmerking komt voor kindgebonden budget over 2015. Op grond van artikel 15, eerste lid, van de Awir moet een aanvraag om een tegemoetkoming met betrekking tot een berekeningsjaar tot 1 september van het jaar volgend op het berekeningsjaar worden ingediend bij verweerder. Deze termijn is niet verlengd. In het geval van eiseres had zij dus voor 1 september 2016 een aanvraag moeten indienen. Eiseres heeft op 25 september 2020 een aanvraag ingediend en dat is dus te laat.
7. De rechtbank volgt verweerder verder in zijn stelling dat er geen wettelijke informatieplicht bestaat op grond waarvan verweerder eiseres had moeten informeren over het doen van een aanvraag voor kindgebonden budget over 2015. Daarbij komt dat verweerder algemene informatie over de verschillende toeslagen, waaronder kindgebonden budget, verstrekt op zijn website. Dat eiseres geen DigiD-account heeft, maakt het voorgaande niet anders. Verweerder heeft op de zitting toegelicht dat hij via de DigiD-omgeving geen informatieberichten deelt, waarbij (potentieel) toeslaggerechtigden worden geattendeerd op het doen van een aanvraag.
8. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
9. Partijen zijn gewezen op de mogelijkheid om tegen de mondelinge uitspraak in hoger beroep te gaan op de hieronder omschreven wijze.
Deze uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 30 juli 2021 door mr. J.H. Lange, rechter, in aanwezigheid van mr. R.P. Stehouwer, griffier.
griffier
rechter
Een afschrift van dit proces-verbaal is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop dit proces-verbaal is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Kamerstukken II 2018/2019, 35 010, nr. 17.
2.Zie de brieven van de Minister van Sociale en Werkgelegenheid aan de Voorzitter van de Tweede Kamer van 4 juli 2019 (2019-0000074028) en van 11 februari 2021 (2020-0000155639).