ECLI:NL:RBMNE:2021:3613

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
9 juli 2021
Publicatiedatum
30 juli 2021
Zaaknummer
C16/503013 JE RK 20-1033
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige na deskundigenonderzoek

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 9 juli 2021 uitspraak gedaan over de verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige, hierna te noemen [voornaam van minderjarige]. De ouders van [voornaam van minderjarige] hebben sinds 2018 te maken met een ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing vanwege zorgen over de ontwikkeling van hun kind, die destijds in een verwaarloosde toestand werd aangetroffen. De rechtbank heeft in deze beschikking de belangen van [voornaam van minderjarige] vooropgesteld, waarbij het belang van een veilige en stabiele opvoedingssituatie centraal staat. De ouders hebben een plan gepresenteerd waarin zij voorstellen dat [voornaam van minderjarige] doordeweeks bij hen verblijft en in het weekend bij de pleegouders. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat dit plan onvoldoende recht doet aan de kwetsbaarheid van [voornaam van minderjarige] en dat de ouders op dit moment niet in staat zijn om de zorg te bieden die zij nodig heeft. De rechtbank heeft de deskundige van het NIFP geraadpleegd, die heeft geconcludeerd dat [voornaam van minderjarige] een therapeutische opvoedingssituatie nodig heeft en dat de ouders niet over de benodigde vaardigheden beschikken om hieraan te voldoen. De rechtbank heeft daarom besloten om de ondertoezichtstelling van [voornaam van minderjarige] te verlengen voor de duur van een jaar en de machtiging tot uithuisplaatsing te verlengen tot 1 augustus 2022. De rechtbank heeft benadrukt dat samenwerking tussen de ouders en de GI essentieel is voor de toekomst van [voornaam van minderjarige].

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Utrecht
Zaaknummers:
  • C/16/503013 / JE RK 20-1033
  • C/16/523729 / JE RK 21-1216
Datum uitspraak: 9 juli 2021
Beschikking van de rechtbank over een verlenging ondertoezichtstelling en verlenging machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak van

William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering,

locatie [locatie] , hierna te noemen: de gecertificeerde instelling (de GI),
betreffende

[naam minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2013 te [geboorteplaats] ,

hierna te noemen: [voornaam van minderjarige] .
De rechtbank merkt als belanghebbenden aan:

[belanghebbende 1] ,

hierna te noemen: de moeder,
wonende te [woonplaats] ,
advocaat: mr. M. Flipse,

[belanghebbende 2] ,

hierna te noemen: de vader,
wonende te [woonplaats] ,
advocaat: mr. M. Flipse,
met als adviseur op grond van artikel 810 van het wetboek van Burgerlijke rechtsvordering:

Raad voor de Kinderbescherming Midden-Nederland,

hierna te noemen: de Raad,
gevestigd te [vestigingsplaats] .

Het procesverloop

Voor het procesverloop tot 28 mei 2021 verwijst de rechtbank naar de beschikking van die datum.
Bij beschikking van 25 augustus 2020 heeft de kinderrechter een deskundigenbericht bevolen. Daarna zijn -voor zover nu nog relevant- binnengekomen:
- De brief van mr. Flipse van januari 2021;
- het NIFP-rapport van 14 mei 2021;
- de brief van mr. Flipse van 10 juni 2021 ‘reactie verlenging OTS/UHP en rapport
NIFP, met bijlagen 1 tot en met 4;
- het verzoek met bijlagen van de GI van 11 juni 2021, ingekomen bij de griffie op 14 juni 2021;
- het evaluatieplan van de GI van 14 juni 2021.
Het verzoek is door de meervoudige kamer (drie rechters) besproken tijdens de mondelinge behandeling (zitting) van 16 juni 2021.
Verschenen zijn:
- de ouders, bijgestaan door mr. M. Flipse;
- mevrouw [A] namens de Raad;
- mevrouw [B] en mevrouw [C] namens de GI.
De rechtbank heeft aan mevrouw [D] en mevrouw [E] bijzondere toegang verleend om tijdens de zitting aanwezig te zijn als informanten, aan de zijde van ouders.

De feiten

Het ouderlijk gezag over [voornaam van minderjarige] wordt uitgeoefend door de ouders.
[voornaam van minderjarige] verblijft in een gezinshuis met pleegouders.
Bij beschikking van 1 augustus 2018 is [voornaam van minderjarige] onder toezicht gesteld en is een machtiging uithuisplaatsing verleend. Deze maatregelen zijn daarna steeds verlengd. De ondertoezichtstelling loopt nu tot 1 augustus 2021.
De kinderrechter heeft bij beschikking van 28 mei 2021 voor het laatst de machtiging verlengd tot uithuisplaatsing van [voornaam van minderjarige] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder tot 13 juli 2021. De beslissing op het verzoek is voor het overige (tot 1 augustus 2021) aangehouden en voorgelegd aan de meervoudige kamer van deze rechtbank.

Het verzoek

De rechtbank moet nog beslissen op het aangehouden deel van het verzoek van de GI, namelijk om [voornaam van minderjarige] met een machtiging uit huis te plaatsen in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder tot 1 augustus 2021.
Daarnaast heeft de GI verzocht om de ondertoezichtstelling van [voornaam van minderjarige] te verlengen met een jaar. Ook wordt verzocht de machtiging tot uithuisplaatsing van [voornaam van minderjarige] vanaf 1 augustus 2021 te verlengen voor de duur van de ondertoezichtstelling in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder. De GI verzoekt de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.

De reden van het deskundigenbericht

[voornaam van minderjarige] is in 2018 uit huis geplaatst. De reden hiervan was gelegen in de forse ontwikkelingsachterstand van [voornaam van minderjarige] , die werd toegeschreven aan onderstimulatie en verwaarlozing. Geoordeeld werd dat de ouders niet in staat waren haar ontwikkelingsbedreiging weg te nemen. [voornaam van minderjarige] heeft zich daarna in het pleeggezin, dat later gezinshuis is geworden, goed ontwikkeld, maar haar achterstand werd onvoldoende ingelopen, ondanks de extra aandacht en begeleiding die [voornaam van minderjarige] daar kreeg.
Aannemelijk is dat de reden hiervan mede gelegen is in het zeer lage IQ dat pas na haar uithuisplaatsing bij [voornaam van minderjarige] is vastgesteld.
De ouders bleven op elke zitting de uithuisplaatsing van [voornaam van minderjarige] bestrijden, waarbij hun betoog er in de kern op neer kwam dat uitsluitend kindfactoren een rol hebben gespeeld bij de ontwikkelingsachterstand en dat van verwaarlozing en onderstimulatie van hun zijde geen sprake is geweest. De kinderrechter heeft hierin reden gezien om bij beschikking van 25 augustus 2020 een onafhankelijk deskundigenbericht te bevelen, in de vorm van een onderzoek door het NIFP, ook omdat het belang van [voornaam van minderjarige] niet langer toeliet dat haar perspectief steeds opnieuw ter discussie werd gesteld. Voor de exacte formulering van de aan de deskundige gestelde vragen verwijst de rechtbank naar deze beschikking.

De conclusies van de deskundige

De deskundige heeft op 14 mei 2021 gerapporteerd. Kort samengevat komen haar bevindingen erop neer dat [voornaam van minderjarige] een zeer kwetsbaar meisje is, waarbij niet alleen sprake is van een verstandelijke beperking maar ook van een stoornis in het autisme spectrum (ASS). De ontwikkelingsachterstand van [voornaam van minderjarige] wordt volgens de deskundige hoogstwaarschijnlijk verklaard door deze factoren, gecombineerd met een ontoereikende stimulering en een niet bij de ontwikkelingsbeperking passende opvoeding in de eerste levensjaren. [voornaam van minderjarige] heeft een stabiele, voorspelbare, gestructureerde en therapeutische opvoedingssituatie nodig om haar achterstanden, voor zover mogelijk, in te kunnen lopen en zich, binnen haar aard en aanleg, zo evenwichtig mogelijk te ontwikkelen. Haar opvoeders dienen haar behoefte te kunnen lezen, er sensitief en responsief op te kunnen reageren en proactief te kunnen signaleren wanneer meer of andere hulp nodig is.
Uit het rapport van de deskundige blijkt dat [voornaam van minderjarige] , gegeven haar behoefte, bij de gezinshuisouders op een voor haar optimale plek woont. Daarnaast blijkt uit het rapport dat de ouders, hoewel normaal begaafd en niet belast met psychiatrische problematiek, de opvoedvaardigheden die [voornaam van minderjarige] nodig heeft niet hebben. Zij hebben moeite met het duiden van en omgaan met emoties, met mentaliseren en met het houden van regie in de opvoeding. Als de ouders de opvoeding op zich zouden gaan nemen, moeten zij een groot aantal zaken leren. De deskundige betwijfelt of de ouders dit kunnen. De deskundige stelt echter ook vast dat [voornaam van minderjarige] een goede band heeft met haar ouders, die heel veel van haar houden. Zij benadrukt dat een kind, als het kan en verantwoord is, hoort op te groeien bij de eigen ouders. De deskundige gunt de ouders een kans om te laten zien dat zij de benodigde vaardigheden zouden kunnen aanleren, ook omdat dan naar eer en geweten gesteld kan worden dat er alles aan is gedaan om [voornaam van minderjarige] bij haar ouders te doen opgroeien. Daarom geeft zij in overweging de ouders de gelegenheid te bieden deze vaardigheden te leren tijdens een klinische gezinsopname of gezinsdagbehandeling, hoewel zij ook aangeeft dat een dergelijk traject een onzekere uitkomst heeft en belastend en ontwrichtend is voor [voornaam van minderjarige] .

Het standpunt van de belanghebbenden

De ouders onderkennen dat zij op dit moment niet fulltime voor [voornaam van minderjarige] kunnen zorgen, maar benadrukken dat het NIFP niet uitsluit dat dit met hulp in de toekomst wel mogelijk is. De ouders stellen dat zij bereid zijn om alle hulp te accepteren die nodig is om te kunnen werken naar een situatie waarin [voornaam van minderjarige] weer (zo veel mogelijk) thuis komt wonen, maar onderschrijven het door de deskundige voorgestelde traject niet. Volgens de ouders (en hun informanten) is het aannemelijk dat één van hen of zij allebei een autismespectrumstoornis hebben, omdat ASS een erfelijke factor heeft. Als dit inderdaad het geval is, is er een ander soort therapie nodig voor de ouders om te leren aansluiten bij de behoeften van [voornaam van minderjarige] , dan door de deskundige is voorgesteld. Voor mensen met ASS is het belangrijk dat zij specifieke, duidelijke opdrachten krijgen. De opdrachten moeten dus goed op hun denkwijze afgestemd worden. Mensen met ASS leren waarschijnlijk nooit om te mentaliseren, maar zij kunnen wel de vaardigheden trainen die nodig zijn. Daarnaast menen de ouders dat [voornaam van minderjarige] mogelijk lijdt aan het Ehlers Danlos-syndroom dat ook een deel van de achterstand kan verklaren.
De ouders hebben daarom een alternatief plan opgesteld, waarbij [voornaam van minderjarige] , na een rustige opbouw van het contact, in het weekend bij het gezinshuis woont en door de week, van maandag tot en met donderdag, bij de ouders. De ouders zijn met het oog hierop bereid om een appartement te huren of te kopen in de omgeving van het gezinshuis. Zodoende zou [voornaam van minderjarige] op haar eigen [.] -school kunnen blijven. In het plan van de ouders zou [voornaam van minderjarige] na schooltijd naar gespecialiseerde naschoolse opvang gaan om daarna bij ouders thuis te komen. In die thuissituatie zou dan specialistische hulp worden ingezet, aangepast aan het autisme van [voornaam van minderjarige] en op het mogelijke autisme van de ouders. De ouders hebben voor deze oplossing gekozen omdat er in het weekend lastiger hulpverlening te regelen is dan doordeweeks. Vooruitlopend hierop heeft mevrouw [D] alvast een ASS-coach ingeschakeld die de ouders begeleidt en die bereid is om iedere dag te komen. Hierover is de GI niet geïnformeerd, omdat de ouders de GI wantrouwen. Dit komt doordat de GI in het begin heeft gezegd dat de ouders zwakzinnig zouden zijn. De ouders realiseren zich dat het in ieder mogelijk scenario in ieder geval de komende tijd nog nodig is dat [voornaam van minderjarige] onder toezicht staat en met een machtiging uit huis is geplaatst.
Hoewel de GI het de ouders gunt dat [voornaam van minderjarige] weer thuis komt wonen, vindt de GI het gelet op de kwetsbaarheid van [voornaam van minderjarige] het beste voor haar als zij in het gezinshuis blijft wonen en dat de ouders een zo groot mogelijke en passende rol krijgen in haar leven. [voornaam van minderjarige] heeft een gunstige ontwikkeling doorgemaakt sinds ze in het gezinshuis woont en zij ontwikkelt zich nog steeds goed. Het zou niet goed zijn voor [voornaam van minderjarige] en teveel impact hebben op haar en haar ontwikkeling als de situatie nu te veel verandert. Daarbij zijn er zorgen over de leerbaarheid van de ouders om responsief en sensitief op [voornaam van minderjarige] te reageren. De ouders hebben kennelijk zelf al enige hulpverlening ingeschakeld, maar de GI heeft nog geen verandering gemerkt in het gedrag van de ouders. Ook vindt de GI het jammer dat de ouders de GI hierin niet betrekken. De GI hoopt dat [voornaam van minderjarige] uiteindelijk met enige regelmaat bij de ouders kan logeren bijvoorbeeld in een weekend en dat de ouders betrokken kunnen raken bij de school van [voornaam van minderjarige] . De GI is ook voornemens aandacht te blijven besteden aan de cultuur van [voornaam van minderjarige] en ook aan haar grootouders. Met name met haar oma heeft [voornaam van minderjarige] een sterke band. Op dit moment ziet de GI geen reden ertoe over te gaan om bij de Raad voor de Kinderbescherming een onderzoek te vragen naar de wenselijkheid of noodzaak van een beëindiging van het gezag van de ouders.

De beoordeling

De beslissing
Op basis van de stukken en de mondelinge behandeling is de rechtbank van oordeel dat is voldaan aan het wettelijke criterium genoemd in artikel 1:255 van het Burgerlijk Wetboek (BW). De rechtbank zal daarom de ondertoezichtstelling van [voornaam van minderjarige] verlengen voor de duur van een jaar. Ook is de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [voornaam van minderjarige] noodzakelijk in het belang van de verzorging en opvoeding (artikel 1:265c, tweede lid, BW). De rechtbank wijst het resterende deel van de machtiging tot uithuisplaatsing tot 1 augustus 2021 daarom toe, en verlengt de machtiging tot uithuisplaatsing van [voornaam van minderjarige] vanaf 1 augustus 2021 voor de duur van een jaar. De rechtbank zal hierna uitleggen waarom zij deze beslissingen neemt.
(Geen) zwakbegaafdheid
De rechtbank stelt voorop dat, anders dan namens de ouders herhaaldelijk wordt gesteld, [voornaam van minderjarige] niet uit huis is geplaatst omdat er een vermoeden zou zijn van zwakzinnigheid bij de ouders. De uithuisplaatsing heeft plaatsgevonden omdat [voornaam van minderjarige] destijds in een verwaarloosde toestand is aangetroffen en sterk achterliep in haar ontwikkeling. De ouders waren ondanks hun liefde en goede wil op dat moment niet in staat om [voornaam van minderjarige] de zorg te bieden die zij nodig had, wat ook deels te maken had met de kind-eigen factoren die later aan het licht zijn gekomen.
Wat heeft [voornaam van minderjarige] nodig?
Alle belanghebbenden zijn het met het NIFP eens dat [voornaam van minderjarige] op dit moment niet naar huis kan. De centrale vraag die voorligt is welke rol de ouders kunnen hebben in het leven van [voornaam van minderjarige] . [voornaam van minderjarige] is namelijk een zeer kwetsbaar, zwakbegaafd meisje met ASS en zij heeft een therapeutische opvoedomgeving nodig. Ook heeft zij ouders nodig die sensitief en responsief zijn en die de verschillende emoties en signalen van [voornaam van minderjarige] goed kunnen lezen. Het NIFP en ook de rechtbank twijfelen eraan of de ouders dit kunnen leren. De ouders zijn geneigd alles op een praktische manier op te lossen, door het inkopen van hulp, maar lijken niet goed door te hebben welke emoties van [voornaam van minderjarige] aan haar gedrag ten grondslag liggen. Ook de ouders zelf betwijfelen of zij dit kunnen leren. Zij denken namelijk dat zij ook ASS of kenmerken daarvan hebben, wat het nog lastiger of misschien zelfs onmogelijk maakt om te leren om sensitief en responsief te zijn. De rechtbank denkt dat het verstandig is als de ouders laten onderzoeken of er bij (een van) hen inderdaad sprake is van ASS. Dit kan namelijk duidelijkheid geven over de manier waarop de ouders zo goed mogelijk kunnen leren hoe zij bij de behoeftes van [voornaam van minderjarige] kunnen aansluiten. Het is belangrijk dat de ouders ook de GI meenemen in dit proces, omdat de uitkomst van dat onderzoek ook de GI meer handvatten kan geven in de begeleiding van en hulpverlening voor de ouders.
Het perspectief van [voornaam van minderjarige]
In feite liggen er voor de toekomst van [voornaam van minderjarige] nu drie mogelijkheden voor:
de suggestie van het NIFP dat de ouders en [voornaam van minderjarige] een klinische gezinsbehandeling ondergaan;
het plan van de ouders: [voornaam van minderjarige] verblijft doordeweeks (na een opbouw) voornamelijk bij de ouders met intensieve hulpverlening en in het weekend bij de pleegouders;
de situatie blijft zoals die nu is, maar de ouders krijgen een steeds grotere rol in het leven van [voornaam van minderjarige] .
De rechtbank heeft er onvoldoende vertrouwen in dat een klinische gezinsbehandeling op dit moment tot een positieve bijdrage zou leiden. De deskundige van het NIFP betwijfelt namelijk ook zelf of dit een haalbaar plan is. De rechtbank deelt bovendien de visie van de deskundige dat een gezinsopname belastend en ontwrichtend is voor [voornaam van minderjarige] . Ook de ouders zelf zien dit plan niet zitten en eerdere trajecten (video-interactie begeleiding en [...] ) zijn niet geslaagd.
Het plan van de ouders zelf is praktisch van aard en gaat vooral uit van de mogelijkheden en onmogelijkheden van de ouders, maar onderkent onvoldoende de kwetsbaarheid en specifieke behoefte van [voornaam van minderjarige] en leidt er niet toe dat de ouders een ontwikkelingsslag gaan maken naar therapeutisch ouderschap. Het risico van het plan is dat de toekomstige ontwikkelingen van [voornaam van minderjarige] onvoldoende geborgd zullen worden. Met de tijd zullen de ontwikkelingstaken van [voornaam van minderjarige] veranderen en daarmee ook de opvoedtaken van ouders. Het is zeer de vraag of ouders voldoende in staat zullen zijn deze veranderingen waar te nemen bij [voornaam van minderjarige] . Daarnaast vindt de rechtbank dit plan onvoldoende recht doen aan de wens van de ouders om een grotere rol te krijgen in het leven van [voornaam van minderjarige] . Volgens dat plan zou [voornaam van minderjarige] namelijk alleen ’s avonds, na de BSO, bij de ouders verblijven, waarna zij al snel naar bed moet en de volgende ochtend vroeg weer naar school gaat.
De rechtbank ziet echter wel de waardevolle band die de ouders met [voornaam van minderjarige] hebben en heeft gelezen dat [voornaam van minderjarige] de omgang met de ouders fijn vindt. Ook het contact met de cultuur van ouders en grootouders is voor [voornaam van minderjarige(-s)] ontwikkeling en identiteitsvorming belangrijk. Dit pleit dan ook voor een plan waarbij de ouders een (steeds) grotere rol kunnen krijgen in het leven van [voornaam van minderjarige] , maar dan wel geheel uitgaande van de behoefte en draagkracht van [voornaam van minderjarige] . De rechtbank vindt dat hier voor [voornaam van minderjarige] het beste naartoe gewerkt kan worden vanuit de stabiele, veilige basis die zij heeft bij de pleegouders. De ouders moeten een wezenlijke aanwezigheid krijgen in het leven van [voornaam van minderjarige] , maar de opvoeding en de dagelijkse structuur en veiligheid zullen geboden moeten worden door de pleegouders. Als de mogelijkheden van de ouders en de draagkracht van [voornaam van minderjarige] dat toelaten, zou het in de toekomst misschien mogelijk kunnen zijn dat [voornaam van minderjarige] met enige regelmaat in de weekenden bij de ouders verblijft met intensieve begeleiding. Maar voor nu is dat nog een stap te ver.
In feite betekent dit dat de rechtbank zich aansluit bij het plan van de GI: [voornaam van minderjarige] blijft bij de pleegouders wonen, maar er zal stap voor stap gekeken worden waar [voornaam van minderjarige] behoefte aan heeft en hoe de ouders zo betrokken mogelijk kunnen zijn. Ook de band met de grootouders en het belang van de cultuur van de ouders verdienen daarbij aandacht.
De samenwerking met de GI
Tot slot wil de rechtbank de ouders meegeven dat het voorgaande het beste kan worden bereikt door zo veel mogelijk met de GI samen te werken. De visies van de ouders en de GI liggen namelijk niet erg ver uit elkaar. Zowel de ouders als de GI streven ernaar om de ouders een grotere rol te geven in het leven van [voornaam van minderjarige] , alleen verschillen zij van mening over de praktische invulling hoe daar te komen. Toch is samenwerking de enige weg om tot een zo groot mogelijke uitbreiding van het contact met [voornaam van minderjarige] te komen. Daarbij is het van belang dat er rechtstreeks contact is tussen de ouders en de GI, dus niet door tussenkomst van derden, zoals ingehuurde professionals. Voorkomen moet ook worden dat deze professionals de strijd met de GI aangaan en bij wijze van spreken een parallelle ondertoezichtstelling uitvoeren. Het zou de ouders helpen om openheid te geven en de GI in alles te betrekken, zodat de GI haar taak kan uitoefenen en de regie kan houden. De eerste stappen zijn inmiddels gezet door de school en het adres van [voornaam van minderjarige] niet meer geheim te houden en doordat omgang nu zowel bij de ouders als bij de pleegouders plaatsvindt, in plaats van op een neutrale plek. Er worden dus echt stappen gezet. De ouders en de GI hebben hetzelfde doel voor ogen en de rechtbank is ervan overtuigd dat dit doel het beste kan worden behaald door met elkaar samen te werken.

De beslissing

De rechtbank:
verlengt de machtiging tot uithuisplaatsing van [voornaam van minderjarige] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder tot 1 augustus 2021;
verlengt de ondertoezichtstelling van [voornaam van minderjarige] tot 1 augustus 2022;
verlengt de machtiging tot uithuisplaatsing van [voornaam van minderjarige] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder tot 1 augustus 2022;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.A.A.T. Engbers, voorzitter, mr. E.A.A. van Kalveen en mr. V.M.M. van Amstel, leden, allen kinderrechters, in tegenwoordigheid van de griffier en in het openbaar uitgesproken op 9 juli 2021.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te Arnhem-Leeuwarden.
LN