ECLI:NL:RBMNE:2021:3609
Rechtbank Midden-Nederland
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Vernietiging arbeidsovereenkomst wegens dwaling of bedrog afgewezen; onvoldoende bewijs van doelbewuste misleiding door werknemer
In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 14 juli 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een werkgever, een besloten vennootschap, en een werknemer, [gedaagde]. De werkgever had de arbeidsovereenkomst met de werknemer op staande voet ontbonden, omdat deze volgens de werkgever opzettelijk onjuiste informatie had verstrekt over zijn opleidingsniveau in zijn cv. De werkgever vorderde vernietiging van de arbeidsovereenkomst op grond van bedrog en dwaling, maar de kantonrechter oordeelde dat de werkgever niet voldoende bewijs had geleverd dat de werknemer doelbewust onjuiste informatie had verstrekt.
De procedure begon met een verzoek van de werkgever op basis van artikel 3:44 BW juncto 6:228 BW. Tijdens de zitting op 17 juni 2021 werd besproken dat de kantonrechter zich niet kon uitlaten over de vernietiging van de arbeidsovereenkomst, omdat dit bij dagvaarding moest worden ingesteld. De kantonrechter besloot de behandeling van het verzoek voort te zetten volgens de regels van de dagvaardingsprocedure.
De kantonrechter concludeerde dat er geen sprake was van bedrog, omdat de werkgever niet had aangetoond dat de werknemer opzettelijk onjuiste informatie had verstrekt. Ook het beroep op dwaling werd afgewezen, omdat de werkgever niet had aangetoond dat hij bij een juiste voorstelling van zaken de arbeidsovereenkomst niet zou hebben gesloten. De kantonrechter oordeelde dat de werkgever onvoldoende had aangetoond dat het verondersteld hebben van een MTS-diploma doorslaggevend was geweest voor de aanstelling van de werknemer. De vordering van de werkgever werd afgewezen, en de werkgever werd veroordeeld tot betaling van de proceskosten aan de werknemer.