ECLI:NL:RBMNE:2021:3608

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
14 juli 2021
Publicatiedatum
30 juli 2021
Zaaknummer
9172527
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging ontslag op staande voet en afwijzing ontbindingsverzoek wegens bedrog of dwaling

In deze zaak heeft de kantonrechter op 14 juli 2021 uitspraak gedaan over het ontslag op staande voet van [verzoeker] door [verweerster]. [Verzoeker] was sinds 1 september 2016 in dienst als Sales Engineer/Accountmanager en heeft zich op 9 december 2019 ziek gemeld. Op 24 februari 2021 heeft [verweerster] [verzoeker] op staande voet ontslagen, omdat hij doelbewust onjuiste informatie in zijn cv zou hebben verstrekt. [Verzoeker] heeft hiertegen verweer gevoerd en verzocht om vernietiging van het ontslag, alsook om een transitievergoeding en betaling van achterstallig loon.

De kantonrechter heeft geoordeeld dat [verweerster] niet voldoende heeft aangetoond dat er sprake was van een dringende reden voor het ontslag. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de informatie in het cv van [verzoeker] niet onjuist was, omdat hij niet had gesuggereerd dat hij de MTS-opleiding met een diploma had afgerond. De kantonrechter heeft het ontslag op staande voet vernietigd en [verweerster] veroordeeld tot betaling van het salaris van [verzoeker] vanaf 24 februari 2021, alsook de wettelijke verhoging en rente over het achterstallige salaris. Het verzoek van [verweerster] tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst is afgewezen, omdat niet is komen vast te staan dat [verzoeker] doelbewust onjuiste informatie heeft verstrekt.

De kantonrechter heeft ook geoordeeld dat de loonstop die [verweerster] had opgelegd voor de periode van 20 tot en met 24 februari 2021 onterecht was, en heeft [verweerster] veroordeeld tot betaling van het achterstallige loon over deze periode. De proceskosten zijn toegewezen aan [verzoeker].

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
kantonrechter
locatie Amersfoort
zaaknummer: 9172527 AE VERZ 21-27 MvdH/40201
Beschikking van 14 juli 2021
inzake
[verzoeker],
wonend in [woonplaats] ,
verder ook te noemen [verzoeker] ,
verzoekende partij,
tevens verwerende partij op het tegenverzoek,
gemachtigde: mr. R.D. Ramnath,
tegen:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[verweerster] BV,
gevestigd in [vestigingsplaats] ,
verder ook te noemen [verweerster] ,
verwerende partij,
tevens verzoekende partij (tegenverzoek),
gemachtigde: mr. L.H.A.M. Andriessen.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
Hoe deze procedure is verlopen, blijkt uit:
- het verzoekschrift (tot vernietiging van het ontslag op staande voet) en de incidentele vordering van [verzoeker] , ter griffie ingekomen op 22 april 2021;
- het zelfstandig tegenverzoek ex artikel 3:44 BW van [verweerster] , ter griffie ingekomen op 30 april 2021;
- het verweerschrift van [verweerster] , ter griffie ingekomen op 10 juni 2021;
- het verweerschrift van [verzoeker] , ter griffie ingekomen op 17 juni 2021.
1.2.
De zaak is op een zitting met de rechter besproken op 17 juni 2021. Daarbij waren aanwezig [verzoeker] , bijgestaan door mr. Ramnath voornoemd en namens [verweerster] de heer [A] (statutair bestuurder), bijgestaan door mr. Andriessen voornoemd. Partijen hebben hun stellingen toegelicht en de gemachtigde van [verweerster] heeft zijn standpunt naar voren gebracht aan de hand van een pleitnota, waarna partijen op elkaar hebben kunnen reageren. Van de zitting heeft de griffier aantekeningen gemaakt.

2.Waar gaat het om?

2.1.
[verzoeker] , geboren op [geboortedatum] 1957, is op 1 september 2016 in dienst gekomen van [verweerster] . Hij werkte als Sales Engineer/Accountmanager voor een brutomaandloon van € 4.250,82 per maand (exclusief vakantietoeslag en overige emolumenten) op basis van een gemiddelde werkweek van 40 uur.
2.2.
[verzoeker] heeft zich op 9 december 2019 ziek gemeld en is sindsdien arbeidsongeschikt. Tijdens het re-integratietraject heeft [verweerster] twee loonstops opgelegd vanwege onvoldoende medewerking door [verzoeker] aan zijn re-integratie. De eerste loonstop was gedurende de dagen 1 tot en met 4 december 2020 en de tweede was gedurende de dagen 20 tot en met 24 februari 2021.
2.3.
In een brief van 24 februari 2021 heeft [verweerster] [verzoeker] op staande voet ontslagen vanwege het doelbewust verstrekken van onjuiste informatie over de gevolgde opleidingen in zijn cv. In de brief is de reden voor het ontslag als volgt omschreven:
“Met de brief van mevrouw [B]
(de toenmalige gemachtigde van [verzoeker] - toevoeging kantonrechter)van 23 februari 2021 is onomstotelijk komen vast te staan dat de door u verstrekte informatie in uw cv (MTS Werktuigbouwkunde en diverse cursussen op MBO- en HBO-niveau) niet juist is. Een cv is een kerndocument waarop een werkgever in goed vertrouwen mag afgaan. Op basis van uw cv heeft u de suggestie gewekt dat u de opleiding MTS Werktuigbouwkunde heeft afgerond. Dat blijkt niet het geval te zijn. Het door u gestelde behaalde LTS-diploma staat niet vermeld. Cliënte zou u nooit in dienst hebben genomen als u cliënte zou hebben voorzien van de juiste informatie. De functie vereist immers, zoals u bekend, MBO-/HBO niveau.
Het doelbewust verstrekken van vorenbedoelde onjuiste informatie in uw cv is een dringende reden voor ontslag op staande voet. Er is daardoor sprake van zodanige daden en gedragingen dat van cliënte redelijkerwijs niet kan gevergd worden de arbeidsovereenkomst te laten voortduren.”
2.4.
Het primaire (belangrijkste) verzoek van [verzoeker] is dat de kantonrechter het ontslag op staande voet vernietigt. [verzoeker] zegt dat hij niet doelbewust onjuiste informatie in zijn cv heeft staan. Er staat volgens hem naar waarheid in zijn cv dat hij de opleiding MTS Werktuigbouwkunde van 1974 tot en met 1976 heeft gevolgd. Verder staat niet in het cv dat hij deze opleiding met een diploma heeft afgerond. Dit staat wel bij andere opleidingen/cursussen in het cv. Als de kantonrechter het ontslag niet vernietigt, verzoekt [verzoeker] om een transitievergoeding, een vergoeding voor de onregelmatige opzegging en een billijke vergoeding. Verder verzoekt hij (in alle gevallen) om een eindafrekening en uitbetaling van het loon over de dagen in december 2020 en februari 2021 waarop geen loon is uitgekeerd vanwege de opgelegde loonstops. Hij verzoekt daarnaast om doorbetaling van zijn loon tijdens deze rechtszaak.
2.5.
[verweerster] vraagt de kantonrechter om de verzoeken van [verzoeker] af te wijzen. Zij vindt dat zij [verzoeker] op goede gronden op staande voet heeft ontslagen en op goede gronden is overgegaan tot oplegging van de loonstops. Op haar beurt verzoekt [verweerster] de kantonrechter (primair) om de arbeidsovereenkomst te vernietigen op grond van bedrog of van dwaling. Voor het geval de kantonrechter hier niet toe overgaat verzoekt [verweerster] (subsidiair) om een verklaring voor recht dat het ontslag op staande voet rechtsgeldig is en om toekenning van de gefixeerde schadevergoeding van € 5.245,71 omdat [verzoeker] aan haar een dringende reden heeft gegeven om de arbeidsovereenkomst op 24 februari 2021 met onmiddellijke ingang te beëindigen. Mocht de kantonrechter het ontslag op staande voet toch vernietigen, dan verzoekt [verweerster] (meer subsidiair) om de arbeidsovereenkomst te ontbinden zonder toekenning van enige vergoeding aan [verzoeker] .
2.6.
[verzoeker] heeft gemotiveerd verweer gevoerd tegen de verzoeken van [verweerster] . De stellingen van partijen zullen hierna verder besproken worden.
Vernietiging arbeidsovereenkomst wegens bedrog of dwaling? Andere procedure.
2.7.
Op de zitting heeft de kantonrechter partijen bericht dat hij zich in zijn beschikking niet kan uitlaten over de in het tegenverzoek door [verweerster] gevraagde vernietiging van de arbeidsovereenkomst wegens bedrog of dwaling omdat een dergelijke vordering bij dagvaarding moet worden ingesteld. De kantonrechter heeft met partijen besproken dat de wet voor deze situatie een regeling kent en dat hij voornemens is overeenkomstig die regeling de behandeling van het verzoek voort te zetten volgens de regels van de dagvaardingsprocedure gebaseerd op de reeds gewisselde processtukken waarvoor geen aanpassing nodig is. De kantonrechter heeft vervolgens beslist dat dit deel van het verzoek verder zelfstandig zal worden behandeld volgens de regels van de dagvaardingsprocedure waarbij het zelfstandig tegenverzoek en het verweer worden aangemerkt als exploot respectievelijk conclusie van antwoord. De mondelinge behandeling heeft eveneens - tegelijk met die van het verzoek - plaatsgevonden. In deze procedure met zaaknummer 9304832 AC EXPL 21-1610 wordt gelijktijdig met deze beschikking vonnis gewezen. Omdat de gevorderde vernietiging bij dat vonnis wordt afgewezen, zal de kantonrechter beslissen op de vraag of het ontslag op staande voet moet worden vernietigd.
Mocht [verzoeker] op staande voet worden ontslagen? Nee.2.8. Alleen als er een dringende reden bestaat voor ontslag, mag een werkgever een werknemer ontslaan zonder schriftelijke instemming van die werknemer (zie artikel 7:677 lid 1 BW en artikel 7:678 BW). Bij zo’n ontslag om een dringende reden moet die reden dan wel ‘onverwijld’ (wat hier zoiets wil zeggen als ‘zo snel mogelijk’) aan de werknemer worden gemeld. Aan dit laatste vereiste is voldaan, nu het ontslag is gegeven op 24 februari 2021 op grond van op 23 februari 2021 verkregen informatie. Daarmee resteert de vraag of [verweerster] een dringende reden had voor het ontslag. De kantonrechter oordeelt dat is geen sprake is en dat oordeel licht hij hierna toe.
2.9.
De werkgever is de partij die moet stellen en bewijzen dat er een dringende reden bestaat voor het ontslag op staande voet. Als een dringende reden gelden daden, eigenschappen of gedragingen van de werknemer, die maken dat van de werkgever redelijkerwijs niet verlangd kan worden dat hij de werknemer nog in dienst houdt.
2.10.
In dit geval heeft [verweerster] gesteld dat [verzoeker] doelbewust onjuiste informatie heeft verstrekt in zijn cv. Vastgesteld moet dus worden dat sprake is geweest van het verstrekken van voor de functie relevante onjuiste informatie en dat die handeling bewust is gedaan.
2.11.
De kantonrechter stelt voorop dat [verweerster] blijkens de ontslagbrief aan het ontslag ten grondslag heeft gelegd dat [verzoeker] zowel onjuiste informatie heeft verstrekt (MTS Werktuigbouwkunde en diverse cursussen op MBO- en HBO-niveau) als een onjuiste suggestie heeft gewekt dat [verzoeker] zijn op het cv vermelde MTS opleiding succesvol heeft voltooid (en dus heeft afgerond met het verkrijgen van zijn diploma).
Onjuiste informatie?
2.11.1.
Dat [verzoeker] de op zijn cv vermelde cursussen niet heeft gevolgd, is door [verweerster] in het geheel niet onderbouwd en wordt dan ook gelet op het verweer van [verzoeker] verworpen.
2.11.2.
De kantonrechter stelt verder vast dat in het cv staat dat [verzoeker] gedurende twee jaar (1974 tot en met 1976) de MTS Werktuigbouw heeft gevolgd. Achter deze opleiding staat, anders dan bij de zeven andere opleidingen en kwalificaties die op het cv genoemd staan, niet vermeld dat de opleiding met een diploma is afgerond. Dat [verzoeker] deze opleiding gedurende twee jaar niet heeft gevolgd en dat dus die informatie fout is, heeft [verweerster] in het geheel niet onderbouwd, zodat ook deze grondslag niet het gegeven ontslag rechtvaardigt.
Onjuiste suggestie?
2.11.3.
Zo komt de kantonrechter op de kern van deze zaak. Uit de ontslagbrief van [verweerster] volgt immers dat zij [verzoeker] verwijt dat hij bewust de foute suggestie heeft willen wekken dat hij een met diploma afgeronde MTS opleiding heeft gevolgd. De kantonrechter kan zich voorstellen dat [verweerster] door de vermelding van de opleiding MTS op het cv heeft gedacht dat [verzoeker] de volledige MTS met een diploma had afgerond. Daarmee is echter nog niet gezegd dat [verzoeker] die suggestie heeft willen wekken. Op het cv staat immers dat er gedurende twee jaar een MTS opleiding is gevolgd terwijl een MTS opleiding naar algemeen bekend is normaliter vier jaar in beslag nam. Dat gegeven in combinatie met het op het cv vermelden van de toevoeging ‘diploma’ bij de andere genoemde opleidingen en ontbreken van die toevoeging bij de vermelde MTS opleiding, maken dat er onvoldoende grond is voor het oordeel dat [verzoeker] (bewust) een valse suggestie heeft willen wekken door de vermelding van de MTS opleiding en het weglaten van essentiële informatie op het cv.
2.12.
Verder is van belang dat [verweerster] [verzoeker] zelf actief heeft benaderd via het digitale platform LinkedIn vanwege zijn vijftien jaar lange ervaring in een vergelijkbare salesfunctie voor de technische branche bij [onderneming 1] .
2.12.1.
Deze ruime ervaring was de reden voor [verweerster] om [verzoeker] aan te nemen, zoals [A] ter zitting heeft verklaard. Dat het belang van een MTS diploma uit 1976 ten tijde van de indiensttreding van [verzoeker] bij [verweerster] in september 2016, ofwel 40 jaar later, zo groot is dat het ontbreken ervan reden voor [verweerster] zou zijn geweest om [verzoeker] niet in dienst te nemen of zelfs een grond voor ontslag zou moeten opleveren, heeft [verweerster] dan ook niet voldoende kunnen onderbouwen. Het ligt voorts ook om die reden niet voor de hand dat [verzoeker] bewust [verweerster] op het verkeerde been heeft willen zetten met zijn informatie op het cv over de MTS opleiding in een verder verleden. Dat [verzoeker] uiteindelijk toch niet het juiste kennisniveau had om de functie te kunnen vervullen is niet komen vast te staan en voor de beoordeling van de vraag of dit ontslag terecht is gegeven ook niet relevant (immers geen ontslaggrond). Overigens is niet aannemelijk dat het vereiste niveau ontbrak omdat [verzoeker] jarenlang voor [onderneming 1] heeft gewerkt en diverse cursussen op MBO-niveau met succes heeft doorlopen.
2.12.2.
Derhalve is ook niet gebleken dat [verzoeker] [verweerster] in het sollicitatieproces opzettelijk heeft misleid over zijn opleiding. Dit oordeel wordt ondersteund door het gegeven dat aan [verzoeker] nooit een vacaturetekst is verstrekt met daarin de opleidingseisen voor de functie. Dat juist een ooit verkregen MTS diploma van wezenlijk belang is voor de functie, is daardoor niet aan [verzoeker] kenbaar gemaakt. Verder is niet komen vast te staan dat [verweerster] [verzoeker] tijdens dit proces heeft gewezen op de noodzaak van een afgeronde MTS opleiding en [verzoeker] had dit in de gegeven omstandigheden (zijn jarenlange ervaring en het feit dat niet gevraagd is om een kopie van zijn diploma) ook niet hoeven te begrijpen. In dit verband is niet zonder betekenis dat [verweerster] zelf in de ontslagbrief aanvoert “De functie vereist immers, zoals u bekend, MBO-/HBO niveau.” Het ging [verweerster] dus om het MBO-niveau van de kandidaat en niet zozeer het MBO diploma laat staan een specifiek MBO diploma als dat van de MTS.
2.13.
De conclusie moet zijn dat er geen sprake is van een dringende reden zoals bedoeld in artikel 7:678 BW. [verweerster] was dus niet bevoegd om de arbeidsovereenkomst met [verzoeker] onverwijld op te zeggen. De kantonrechter zal het ontslag daarom vernietigen, zoals [verzoeker] ook heeft gevraagd.
2.14.
Voor het geval de kantonrechter het ontslag zou vernietigen en haar tegenverzoek tot vernietiging van de arbeidsovereenkomst op grond van bedrog dan wel dwaling wordt afgewezen, heeft [verweerster] een verzoek gedaan om de arbeidsovereenkomst met [verzoeker] alsnog te ontbinden op grond van artikel 7:669 lid 3 sub e BW (verwijtbaar handelen van de werknemer). De vordering tot vernietiging van de arbeidsovereenkomst wordt heden bij vonnis afgewezen. Daarmee komt de kantonrechter toe aan de beoordeling van het verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst. Dit verzoek steunt allereerst op dezelfde gedraging (het doelbewust verstrekken van onjuiste informatie) die ook de reden was voor het ontslag op staande voet. De kantonrechter wijst dit verzoek af. Dat er sprake is van het doelbewust verstrekken van onjuiste informatie is, zoals hiervoor overwogen, niet komen vast te staan.
2.15.
[verweerster] legt aan haar verzoek verder ten grondslag dat [verzoeker] herhaaldelijk in strijd met zijn re-integratieverplichting heeft gehandeld. Zij noemt daarvoor twee incidenten.
2.16.
[verweerster] heeft allereerst aangevoerd dat [verzoeker] heeft geweigerd mee te werken aan mediation. [verweerster] verwijst ter onderbouwing van dit standpunt naar haar brief van 8 december 2020 waarin zij aan de toenmalig gemachtigde van [verzoeker] uitlegt dat [verzoeker] na een intakegesprek met [onderneming 2] op 13 november 2020 op 20 november 2020 heeft laten weten nog niet in staat te zijn met mediation te beginnen en dat [verweerster] daarop bij email van 27 november 2020 aan [verzoeker] heeft laten weten dat dit ingaat tegen het advies van de bedrijfsarts en zijn re-integratie en genezing belemmert en daarom zal overgaan tot het stopzetten van de loonbetaling per 1 december 2020. [verweerster] verwerpt daarmee de toelichting van de toenmalig gemachtigde van [verzoeker] bij brief van 4 december 2020 dat [verzoeker] slechts om uitstel van de mediation had gevraagd tot medio januari 2021 gelet op allerlei geplande afspraken en onderzoeken.
2.17.
De kantonrechter oordeelt dat uit de overgelegde correspondentie tussen partijen blijkt dat [verzoeker] de door de bedrijfsarts geadviseerde mediation samen met [verweerster] wilde ingaan, maar niet onmiddellijk. Dat mediation een passend middel in de re-integratie van [verzoeker] is, staat dus helemaal niet ter discussie en dit middel had ook de instemming van [verzoeker] . [verzoeker] bestrijdt verder niet dat de beoogde mediator op 13 november 2020 een afspraak heeft willen maken voor de start van de mediation. Kennelijk was het daarbij de bedoeling die start op korte termijn te maken. Het komt de kantonrechter voor dat dit ook in het belang van beide partijen was. [verzoeker] heeft in dit geding niet duidelijk gemaakt hoe het gesprek met de mediator op 13 november 2020 is verlopen. Zo is door hem niet aangevoerd dat hij in afwachting was van een reactie van de mediator op zijn verzoek een datum af te spreken medio januari 2021. Uit de verder niet tegengesproken toelichting van [verweerster] blijkt dat de mediator heeft gezegd dat [verzoeker] zich voorlopig nog niet tot mediation in staat achtte. De kantonrechter heeft geen reden daar aan te twijfelen. Dat het gesprek niet kon worden gepland rondom al gemaakte afspraken voor medische verrichtingen is niet gesteld of gebleken. Nu uit de toelichting van [verzoeker] zelf blijkt dat er geen medische (of andere gegronde) reden was voor het uitstel, had hij medewerking moeten verlenen aan de door de bedrijfsarts én door hem zelf ook gewenste mediation op korte termijn. De kantonrechter houdt het er dan ook als onvoldoende bestreden voor dat [verzoeker] inderdaad in eerste instantie een afwijzende houding heeft ingenomen, zonder een alternatief te noemen of ruimte voor overleg te bieden. De loonsanctie was daarmee terecht opgelegd. Die heeft ook onmiddellijk het beoogde effect gehad, gelet op de brief van de gemachtigde van [verzoeker] van 4 december 2020, waarin hij alsnog zijn volledige medewerking aan de mediation toezegde. [verweerster] heeft daarop de loonsanctie beëindigd.
2.18.
Anders dan [verweerster] mogelijk meent, is het opleggen van een enkele loonsanctie nog geen reden om een verzoek tot ontbinding wegens verwijtbaar handelen toewijsbaar te achten. De loonsanctie is juist bedoeld om de werknemer tot medewerking te bewegen en hier is van belang dat [verzoeker] niet in zijn gedrag heeft volhard en na zeer korte tijd op 4 december 2020 zijn medewerking toezegt. Een herhaalde noodzaak om het middel van de loonstop in te zetten kan onder omstandigheden wel reden voor ontbinding van de arbeidsovereenkomst zijn.
2.19.
Dit betekent dat ook de tweede loonstop van belang is voor de beoordeling van het ontbindingsverzoek. De tweede loonstop is opgelegd omdat [verzoeker] volgens [verweerster] niet meewerkte aan zijn re-integratie in het 2e spoor. Uit de overgelegde stukken kan de kantonrechter niet afleiden dat [verzoeker] zijn medewerking aan een 2e spoor traject heeft geweigerd. De gemachtigde van [verzoeker] heeft namelijk expliciet aangegeven dat [verzoeker] hiertoe bereid is. Uit het enkele feit dat [verzoeker] volgens het verslag van de arbeidsdeskundige heeft gezegd dat hij een re-integratie in het 2e spoor nog te vroeg acht, kan niet worden afgeleid dat [verzoeker] niet bereid was om zijn medewerking te verlenen. Hier doet zich dus geen in de wet genoemde uitzonderingssituatie op de loondoorbetalingsverplichting bij ziekte voor. Dit vormt dus geen aanvullende reden die ontbinding van de arbeidsovereenkomst alsnog rechtvaardigt. [verweerster] zal daarom ook alsnog het loon over de periode van 20 tot en met 24 februari 2021 aan [verzoeker] moeten voldoen zoals hierna aan de orde zal komen.
2.20.
[verweerster] heeft tot slot de verzochte ontbinding in algemene bewoordingen gebaseerd op een inmiddels ontstane verstoring in de arbeidsrelatie, zodanig dat de arbeidsovereenkomst beëindigd zou moeten worden (artikel 7:669 lid 3 sub g BW) waaraan is verbonden de wat cryptische toevoeging “juncto artikel 7:669 lid 3 sub i BW). In haar betoog ter zitting heeft zij verduidelijkt dat zij beoogd heeft ontbinding te vragen wegens een combinatie van gronden.
2.21.
[verweerster] heeft in haar tegenverzoek aan de gestelde verstoring in de arbeidsrelatie geen andere feiten ten grondslag gelegd dan de hiervoor beoordeelde feiten. Gelet op dat oordeel valt niet vol te houden dat sprake is van een verstoorde arbeidsrelatie. Ter zitting heeft [verweerster] de verstoorde relatie gebaseerd op de door de gemachtigde van [verzoeker] als productie 44 bij diens verweerschrift toegezonden eigen toelichting van [verzoeker] . De kantonrechter is het geheel eens met [verweerster] dat deze eigen bijdrage van [verzoeker] elementen kent die wijzen op een verstoorde relatie. [verzoeker] spreekt in dat stuk ongegeneerd over de directeur van [verweerster] als “de autistische [A] ” en de kwalificatie van de werkgever als “een beetje dom”. De kantonrechter kan dit stuk echter niet los zien van de inmiddels door [verweerster] gekozen weg om [verzoeker] op staande voet te ontslaan. Dit leidt vanzelfsprekend tot emoties die bijna inherent zijn aan ontslagzaken en die niet noodzakelijkerwijs een structureel karakter hoeven te hebben. In dit geval heeft de gemachtigde van [verzoeker] ervoor gekozen die ongefilterd door te geven, maar dat betekent nog niet dat beide partijen niet in staat zullen zijn de draad weer op te pakken na de beslissing van de kantonrechter.
2.22.
De enkele verwijzing naar de “combinatie van gronden” kan [verweerster] niet baten, omdat dit verder niet toegelicht is. Dit kantonrechter wijst om die reden het verzoek tot ontbinding op de aangevoerde gronden af.
2.23.
De vernietiging van het ontslag op staande voet en afwijzing van de door [verweerster] (voorwaardelijk) verzochte ontbinding heeft als gevolg dat de arbeidsovereenkomst ook na 24 februari 2021 is blijven bestaan. [verweerster] zal het loon van [verzoeker] moeten betalen tot de dag dat de arbeidsovereenkomst op een rechtsgeldige manier zal zijn beëindigd. Omdat vaststaat dat [verweerster] het loon van [verzoeker] over de periode van 24 februari 2021 tot en met juni 2021 niet op tijd heeft betaald, moet zij ook de wettelijke verhoging betalen (zie artikel 7:625 BW) vanaf de vierde dag na de dag waarop de betaling had moeten plaatsvinden. De verzochte wettelijke rente (artikel 6:119 BW) zal worden toegewezen, want deze is op de wet gebaseerd en door [verweerster] niet tegengesproken.
2.24.
De kantonrechter zal [verweerster] er niet toe veroordeelden om [verzoeker] weer aan het werk te laten (de ‘wedertewerkstelling’) zoals [verzoeker] heeft verzocht omdat [verzoeker] momenteel arbeidsongeschikt is en de kantonrechter niet helder is welke werkzaamheden [verzoeker] (en op welke plaats) in het kader van zin re-integratie kan verrichten. De kantonrechter ziet evenmin aanleiding om [verweerster] te veroordelen het re-integratietraject van [verzoeker] onder oplegging van een dwangsom weer op te pakken. [verzoeker] heeft niet aannemelijk gemaakt dat [verweerster] niet aan deze wettelijke verplichting zal voldoen en [verweerster] riskeert een loonsanctie van het UWV als zij niet aan deze verplichting voldoet.
2.25.
Het verzoek om een correcte eindafrekening op te maken zal worden afgewezen, omdat het dienstverband nog niet wordt beëindigd.
2.26.
Omdat in deze beschikking al een beslissing wordt gegeven op het verzoek van [verzoeker] , is er geen reden meer om een voorlopige voorziening te treffen voor het loon tijdens de procedure.
Heeft [verzoeker] nog recht op uitbetaling van loon over de periode van de loonstops? Niet voor de eerste loonstop wel voor de tweede.
2.27.
Het verzoek om uitbetaling van achterstallig loon over de maand december 2020 wordt afgewezen gelet op hetgeen hiervoor onder 2.16 en 2.17 is overwogen. De loonstop over de maand februari 2021 was onterecht zodat het loon over die periode zal worden toegewezen. De kantonrechter licht hierna toe waarom.
2.28.
Op grond van artikel 7:629 lid 3 mag de werkgever de loondoorbetaling tijdens ziekte aan de werknemer in zes uitzonderingssituaties stoppen. Voor deze procedure is relevant dat een loonstop kan worden opgelegd als de werknemer weigert mee te werken aan redelijke op re-integratie gerichte voorstellen en voorschriften gericht op het in staat stellen van de werknemer passende arbeid te verrichten (7:629 lid 3 onder d).
2.29.
In dit geval heeft [verweerster] terecht een eerste loonstop in december 2020 opgelegd omdat [verzoeker] niet meewerkte aan het opstarten van de mediation. [verweerster] hoeft het loon over de periode 1 tot en met 4 december 2020 dus niet aan [verzoeker] te betalen. De vordering wordt afgewezen.
2.30.
Zoals hiervoor is overwogen is de tweede loonstop onterecht zodat [verweerster] het loon over de periode van 20 tot en met 24 februari 2021 alsnog aan [verzoeker] moet betalen. Deze vordering wordt toegewezen. [verzoeker] heeft het loon over de periode van de tweede loonstop berekend op een bedrag van € 819,80 bruto. [verweerster] heeft de hoogte van dit bedrag niet betwist waardoor het verzochte bedrag zal worden toegewezen.
Proceskosten
2.31.
[verzoeker] heeft in deze procedure op bijna alle onderdelen gelijk gekregen, daarom moet [verweerster] de proceskosten van [verzoeker] betalen. De kosten van [verzoeker] zijn als volgt begroot:
- griffierecht € 507,00
- salaris gemachtigde € 747,00
Totaal € 1.254,00
2.32.
Ook de door [verzoeker] gevorderde wettelijke rente over de proceskosten is toewijsbaar.
2.33.
De gevorderde nakosten worden toegewezen als hierna vermeld.
2.34.
De gevorderde uitvoerbaar bij voorraadverklaring, waartegen geen verweer is gevoerd, zal ook worden toegewezen.

3.De beslissing

De kantonrechter:
3.1.
vernietigt het op 24 februari 2021 aan [verzoeker] door [verweerster] verleende ontslag op
staande voet;
3.2.
veroordeelt [verweerster] tot betaling aan [verzoeker] van het salaris van € 4.250,82 bruto per
maand met ingang van 24 februari 2021 tot aan de dag dat de arbeidsovereenkomst tussen
partijen op rechtsgeldige wijze zal zijn beëindigd, te vermeerderen met de wettelijke
verhoging van 50% over het salaris over de periode van 24 februari 2021 tot en met de
maand juni 2021 berekend op de voet van artikel 7:625 BW tot de dag van algehele
voldoening;
3.3.
veroordeelt [verweerster] tot betaling van de wettelijke rente (als bedoeld in artikel 6:119 BW) over het achterstallige salaris en over de wettelijke verhoging over de periode van 24 februari 2021 tot en met de maand juni 2021 tot de dag van volledige betaling hiervan;
3.4.
veroordeelt [verweerster] tot betaling binnen vijf dagen na deze beschikking aan [verzoeker]
van het achterstallige salaris over de maand februari 2021 van
€ 819,80 bruto;
3.5.
wijst af de onder II en III ingestelde tegenverzoeken van [verweerster] ;
3.6.
veroordeelt [verweerster] in de proceskosten, aan de zijde van [verzoeker] tot op heden
begroot op € 1.254,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119
BW, berekend vanaf veertien dagen na de datum van deze beschikking tot de dag van
volledige betaling;
3.7.
veroordeelt [verweerster] , onder de voorwaarde dat zij niet binnen 14 dagen na aanschrijving door [verzoeker] volledig aan deze beschikking voldoet, in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op:
- € 124,-- aan salaris gemachtigde, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW met ingang van de vijftiende dag na aanschrijving tot de voldoening
,
- te vermeerderen, indien betekening van deze beschikking heeft plaatsgevonden, met de explootkosten van betekening van de beschikking, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW met ingang van de vijftiende dag na betekening tot de voldoening;
3.8.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
3.9.
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.J. Slootweg en in het openbaar uitgesproken door mr. S.H. Bokx-Boom op 14 juli 2021.