In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 8 juli 2021 een ontbindingsverzoek van een werkgever afgewezen. De werkgever, een besloten vennootschap, had verzocht om ontbinding van de arbeidsovereenkomst met de werknemer wegens disfunctioneren en een verstoorde arbeidsverhouding. De werknemer, die sinds 2017 in dienst was, had kritiek gekregen op zijn functioneren en was betrokken bij verschillende verbetertrajecten. De werkgever stelde dat de werknemer onvoldoende had gefunctioneerd en dat er geen vertrouwen meer was in de voortzetting van de arbeidsovereenkomst. De werknemer betwistte dit en vroeg om een transitievergoeding en een billijke vergoeding.
De kantonrechter oordeelde dat de werkgever niet voldoende had aangetoond dat de werknemer ongeschikt was voor zijn functie. Er was onvoldoende bewijs dat de werknemer tijdig op de hoogte was gesteld van zijn disfunctioneren en dat hij de kans had gekregen om zijn functioneren te verbeteren. De kantonrechter concludeerde dat de werkgever niet zorgvuldig had gehandeld en dat er geen sprake was van een opzegverbod. Ook de argumenten voor een verstoorde arbeidsverhouding werden verworpen, omdat de werkgever niet had voldaan aan de zorgplicht om de werknemer in de gelegenheid te stellen zijn functioneren te verbeteren. Het ontbindingsverzoek werd afgewezen, en de werkgever werd veroordeeld in de proceskosten van de werknemer.