ECLI:NL:RBMNE:2021:358

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
28 januari 2021
Publicatiedatum
4 februari 2021
Zaaknummer
UTR 20/2704
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van loonkostensubsidie op basis van de NOW1.0 en de gevolgen van een overgang van onderneming

In deze zaak heeft eiseres, een café-eigenaar, als gevolg van de coronamaatregelen haar onderneming moeten sluiten op 15 maart 2020. Op 18 mei 2020 heeft zij een aanvraag ingediend voor een tegemoetkoming in de loonkosten op basis van de Eerste tijdelijke noodmaatregel overbrugging voor behoud van werkgelegenheid (NOW1.0). De aanvraag werd echter afgewezen omdat er geen loonaangifte was gedaan voor de relevante maanden januari 2020 en november 2019. Eiseres heeft hiertegen bezwaar aangetekend, wat leidde tot een nieuw besluit van verweerder op 24 juli 2020, waarin werd gesteld dat eiseres mogelijk recht had op een tegemoetkoming bij de definitieve berekening, maar niet op een voorschot.

De rechtbank heeft de zaak behandeld op 6 november 2020, maar zowel eiseres als verweerder zijn niet verschenen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de uitnodiging voor de zitting correct was verzonden. De kern van het geschil was of eiseres recht had op een voorschot voor loonkostensubsidie. De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen loongegevens beschikbaar waren voor de peildatum, waardoor verweerder het voorschot op nihil heeft vastgesteld. De rechtbank heeft de beroepsgrond van eiseres verworpen en het beroep tegen het bestreden besluit van 15 juli 2020 niet-ontvankelijk verklaard, en het beroep tegen het bestreden besluit van 24 juli 2020 ongegrond verklaard.

De rechtbank concludeert dat de beslissing van verweerder om het voorschot te weigeren terecht was, gezien de nul-aangifte voor het loonheffingsnummer L02. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien om anders te oordelen, ondanks de nadelige gevolgen voor eiseres. De uitspraak is gedaan door mr. J. Wolbrink en is openbaar gemaakt op 28 januari 2021.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 20/2704

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 28 januari 2021 in de zaak tussen

[eiseres], te [woonplaats], eiseres

(gemachtigde: H. Bijlsma),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder
(gemachtigde: W.A. Postma).

Inleiding

1. Eiseres heeft als gevolg van de coronamaatregelen haar café op 15 maart 2020
moeten sluiten. Op 18 mei 2020 heeft zij bij verweerder een aanvraag gedaan voor een tegemoetkoming in de loonkosten op grond van de Eerste tijdelijke noodmaatregel overbrugging voor behoud van werkgelegenheid (NOW1.0) voor het loonheffingsnummer [loonheffingsnummer].
2. Met het besluit van 26 mei 2020 (het primaire besluit) is de aanvraag voor een
tegemoetkoming in de loonkosten afgewezen, omdat eiseres geen loonkosten heeft gehad in de maanden januari 2020 of november 2019.
3. Met het besluit van 15 juli 2020 (het bestreden besluit 1) heeft verweerder het
bezwaar van eiseres gegrond verklaard. Verweerder heeft daarbij besloten dat eiseres geen voorschot krijgt.
4. Eiseres heeft tegen het bestreden besluit 1 beroep ingesteld.
5. Op 24 juli 2020 heeft verweerder een nieuwe beslissing op bezwaar (het bestreden
besluit 2) genomen. In dit nieuwe besluit heeft verweerder besloten dat eiser mogelijk wel recht heeft op een tegemoetkoming bij de definitieve berekening, maar niet op een voorschot. Vervolgens heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
6. Het beroep is behandeld op de zitting van 6 november 2020. Verweerder is, met bericht
van verhindering, niet verschenen. Eiseres is, zonder bericht van verhindering, niet verschenen. De rechtbank stelt vast dat de uitnodigingsbrief voor het onderzoek ter zitting aangetekend is verstuurd. Eiseres heeft deze brief ontvangen, aangezien zij voor ontvangst heeft getekend.

Het geschil

7. Het gaat in deze zaak om de vraag of eiseres in aanmerking komt voor een
voorschot voor loonkostensubsidie op grond van de NOW1.0. Dit betreft de subsidieverlening. Het gaat in deze procedure dus niet over de subsidievaststelling.
8. Eiseres heeft de tegemoetkoming aangevraagd voor loonheffingsnummer [loonheffingsnummer]
(hierna: L02). In haar bezwaarschrift heeft eiseres verweerder gevraagd ook te kijken naar loonheffingsnummer [loonheffingsnummer] (hierna: L01). De reden daarvan is dat volgens eiseres sprake is van een overgang van de onderneming. Per 1 januari 2020 is daarom het loonheffingsnummer L01 gewijzigd naar L02. Er waren volgens eiseres daarom wel degelijk loonkosten bekend bij verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

Beoordelingskader
9. Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage, die deel uitmaakt van deze uitspraak.
Uit artikel 10, tweede lid, van de NOW1.0 volgt dat voor de berekening van de hoogte van het bedrag van de subsidieverlening wordt uitgegaan van het loon over het eerste aangiftetijdvak van 2020, inhoudende januari. Indien er geen loongegevens zijn over dat tijdvak, wordt overeenkomstig het derde lid van dat artikel uitgegaan van het loon over november 2019. Op grond van artikel 10, vijfde lid, van de NOW1.0 worden de gegevens uit de loonaangifte van de werkgever beoordeeld op grond van de loonaangifte zoals die uiterlijk op 15 maart 2020 is ingediend, alsmede de aanvullingen daarop die uiterlijk op die datum hebben plaatsgevonden. Dit wordt ook wel de peildatum genoemd. Op grond van artikel 5, onder c, van de NOW1.0 wordt de subsidieverlening geweigerd indien er geen loongegevens beschikbaar zijn in de polisadministratie over de aangiftetijdvakken zoals bedoeld in artikel 10.
Nieuwe besluitvorming
10. Eiseres heeft tegen het bestreden besluit 1 van 15 juli 2020 beroep ingesteld,
waarin is bepaald dat eiseres geen recht heeft op een voorschot. Naar aanleiding van een wijziging van de NOW1.0 op 26 mei 2020 heeft verweerder tijdens de beroepsprocedure op 24 juli 2020 een nieuw besluit op bezwaar genomen, waarmee het bestreden besluit 1 is vervangen. Uit het bestreden besluit 2 volgt dat eiseres nog steeds geen recht heeft op een voorschot, maar mogelijk een tegemoetkoming krijgt bij de definitieve berekening. Bij de vaststelling zal worden gekeken naar de loonsom in de maanden maart, april en mei 2020.
11. De rechtbank overweegt dat aangezien het nieuwe besluit niet volledig tegemoet
komt aan het beroep van eiseres, het beroep van rechtswege mede is gericht tegen dit nieuwe besluit. Dit volgt uit artikel 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
Procesbelang bij het bestreden besluit 1 van 15 juli 2020
12. De rechtbank moet ambtshalve de vraag beantwoorden of eiseres procesbelang
heeft bij de beoordeling van het beroep tegen het besluit op bezwaar van 15 juli 2020. Het procesbelang is het belang dat eiseres heeft bij de uitkomst van de procedure, dus wat zij in concreto met haar beroep wil bereiken. De rechtbank stelt vast dat het nieuwe besluit op bezwaar van 24 juli 2020 in de plaats is gekomen van het besluit op bezwaar van
15 juli 2020. Eiseres heeft niet gesteld dat zij nog belang heeft bij een beoordeling van de rechtmatigheid van het besluit op bezwaar van 15 juli 2020. Hiervan is ook niet gebleken. De rechtbank verklaart het beroep tegen dat besluit daarom niet-ontvankelijk, vanwege het ontbreken van procesbelang.
Beoordeling van het beroep tegen het bestreden besluit 2 van 24 juli 2020
13. Eiseres verzoekt verweerder om alsnog over te gaan tot het verstrekken van een
voorschot.
14. Verweerder brengt naar voren dat het voorschot in eerste instantie is geweigerd, omdat
voor het loonheffingsnummer L02, waarvoor de aanvraag was gedaan, voor de peildatum geen loonaangifte is gedaan over januari 2020 en november 2019. Naar aanleiding van het bezwaar van eiseres heeft verweerder ook gekeken naar loonheffingsnummer L01. Voor dat loonheffingsnummer is op 12 februari 2020 loonaangifte voor januari 2020 gedaan. Dit was echter een nul-aangifte, waardoor het voorschot in bezwaar op nihil is vastgesteld.
15. De rechtbank volgt verweerder en zal hierna uitleggen waarom. Voor het
loonheffingsnummer L02 is voor de peildatum geen loonaangifte gedaan over januari 2020 of november 2019. Als alleen naar dit loonheffingsnummer gekeken zou worden, zou verweerder op grond van artikel 5, onder c, van de NOW1.0 de subsidieverlening moeten weigeren. Voor loonheffingsnummer L01 zijn wel gegevens bekend. Voor januari 2020 was er namelijk een nul-aangifte gedaan voor dit loonheffingsnummer. Hieruit volgt dat verweerder terecht tot het oordeel is gekomen dat de weigeringsgrond uit artikel 5, onder c, van de NOW1.0 niet van toepassing is. Vervolgens heeft verweerder moeten beoordelen of eiseres ook in aanmerking komt voor een voorschot. Voor dit voorschot moet gekeken worden naar de loonsom over januari 2020, tenzij over die maand geen gegevens bekend waren bij verweerder. Alleen in dat geval wordt er gekeken naar november 2019. Uit de toelichting bij de NOW1.0 blijkt dat moet worden uitgegaan van de loongegevens die op de peildatum beschikbaar zijn in de polisadministratie van verweerder. Toegepast op deze zaak brengt dat met zich mee dat verweerder, gelet op de nul-aangifte voor L01 over januari 2020, terecht heeft bepaald dat het voorschot op nihil is vastgesteld. Verweerder hoefde daarom niet uit te gaan van de loongegevens van november 2019. Hoewel de rechtbank ziet dat het nadelig is voor eiseres dat zij geen voorschot krijgt, is er naar haar oordeel in deze zaak geen aanleiding om anders te oordelen. De beroepsgrond slaagt niet.
Conclusie
16. De rechtbank verklaart het beroep tegen het bestreden besluit van 15 juli 2020 niet-
ontvankelijk. Omdat op de peildatum 15 maart 2020 een nul-aangifte bekend was, heeft verweerder het voorschot terecht op nihil vastgesteld. Het beroep tegen het bestreden besluit 2 van 24 juli 2020 is daarom ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep tegen het bestreden besluit 1 van 15 juli 2020niet-ontvankelijk;
- verklaart het beroep tegen het bestreden besluit 2 van 24 juli 2020 ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. Wolbrink, rechter, in aanwezigheid van
mr. L.M.A. Koeman, griffier. De beslissing is uitgesproken op 28 januari 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Bijlage

Eerste tijdelijke noodmaatregel overbrugging voor behoud van werkgelegenheid

Artikel 5. Weigeringsgronden
Onverminderd artikel 4:35, eerste en tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht wordt de subsidieverlening geweigerd, indien of voor zover:
a. niet of onvoldoende aannemelijk is dat de omzetdaling van de betreffende werkgever ten minste 20% zal zijn;
b. het rekeningnummer dat bij de aanvraag is opgegeven niet correspondeert met het in de aanvraag opgegeven loonheffingennummer en de daaraan verbonden rekeninggegevens;
c. geen loongegevens beschikbaar zijn in de polisadministratie, bedoeld in artikel 33 van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen, over de aangiftetijdvakken, bedoeld in artikel 10, tweede tot en met vierde lid en artikel 7, zevende lid; of
d. de aanvraag anderszins niet voldoet aan de in deze regeling gestelde eisen.
Artikel 10. Berekening van de hoogte van het bedrag van de subsidieverlening
1. De hoogte van het bedrag van de subsidieverlening is de uitkomst van:
A* x B* x 3 x 1,3 x 0,9
Hierbij staat:
A* voor het percentage van de door de werkgever verwachte omzetdaling;
B* voor de loonsom waarbij wordt uitgegaan van de totale loonsom van werknemers waarvoor de werkgever het loon heeft uitbetaald in het tijdvak, bedoeld in het tweede, derde of vierde lid, met dien verstande dat het in aanmerking te nemen loon per werknemer niet meer bedraagt dan € 9.538.
2 Voor de loonsom, bedoeld in de omschrijving van de constante B*, bedoeld in het eerste lid, wordt uitgegaan van het loon over het eerste aangiftetijdvak van het jaar 2020, met dien verstande dat indien er sprake is van een aangiftetijdvak van vier weken, de loonsom in dat aangiftetijdvak wordt verhoogd met 8,33 procent.
3 Indien er geen loongegevens zijn over het tijdvak, bedoeld in het tweede lid, wordt uitgegaan van het loon over de maand november van het jaar 2019. Indien er sprake is van een aangiftetijdvak van vier weken, wordt uitgegaan van het loon over het twaalfde aangiftetijdvak van het jaar 2019, waarbij de loonsom in dat aangiftetijdvak wordt verhoogd met 8,33 procent.
4 Indien er geen sprake is van een aangiftetijdvak van een maand of vier weken, wordt het loon per werknemer herleid naar een loon per aangiftetijdvak van een maand.
5 De in aanmerking te nemen gegevens uit de loonaangifte van de werkgever ten behoeve van de bepaling van constante B*, bedoeld in het eerste lid, worden beoordeeld op grond van de loonaangifte zoals die uiterlijk op 15 maart 2020 is ingediend, alsmede de aanvullingen daarop die uiterlijk op die datum hebben plaatsgevonden.