ECLI:NL:RBMNE:2021:3568

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
19 juli 2021
Publicatiedatum
29 juli 2021
Zaaknummer
AWB - 21 _ 1722
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Proces-verbaal
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen afwijzing verzoek herziening besluit sociale bijstand

In deze zaak heeft eiser beroep ingesteld tegen het besluit van het dagelijks bestuur van de RDWI, dat zijn verzoek om herziening van een eerder besluit tot intrekking van zijn bijstandsrecht heeft afgewezen. Het primaire besluit dateert van 14 januari 2020 en betreft de afwijzing van het verzoek om herziening van het besluit van 21 juli 2017, waarin het recht op bijstand van eiser over de periode van 28 april 2017 tot en met 26 mei 2017 werd ingetrokken vanwege onjuiste inlichtingen over zijn hoofdverblijf. Eiser heeft tegen het bestreden besluit, dat zijn bezwaar ongegrond verklaarde, beroep ingesteld. Tijdens de zitting op 19 juli 2021, die via een skypeverbinding plaatsvond, is eiser verschenen met zijn gemachtigde, terwijl de verweerder zich liet vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft na de zitting onmiddellijk uitspraak gedaan en het beroep ongegrond verklaard. De rechtbank overweegt dat eiser niet heeft aangetoond dat er sprake is van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden die aanleiding zouden geven om terug te komen op het eerdere besluit. Eiser heeft geen bezwaar gemaakt tegen het besluit van 21 juli 2017 en de argumenten die hij naar voren heeft gebracht, zijn niet nieuw en hadden eerder aangevoerd kunnen worden. De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is en dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 21/1722
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van 19 juli 2021 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. A.Y.M. Jansse),
en

het dagelijks bestuur van de RDWI, verweerder

(gemachtigde: M. Arendsen).

Procesverloop

Bij besluit van 14 januari 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder het verzoek van eiser om herziening van het besluit van 21 juli 2017 afgewezen.
Bij besluit van 23 februari 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 juli 2021 via een skype beeld- en geluidverbinding. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Na afloop van de zitting heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Overwegingen

1. De rechtbank geeft hiervoor de volgende motivering.
2. De rechtbank stelt vast dat eiser verweerder heeft verzocht om terug te komen op het besluit van 21 juli 2017. Bij dat besluit is het recht op bijstand van eiser over de periode van 28 april 2017 tot en met 26 mei 2017 ingetrokken omdat eiser onjuiste inlichtingen had gegeven over zijn hoofdverblijf. Ook heeft verweerder in dit besluit bepaald dat eiser daarom ook ten onrechte bijzondere bijstand heeft ontvangen. Van eiser is een bedrag teruggevorderd van € 1.065,65. Eiser heeft tegen dit besluit geen bezwaar gemaakt.
3. Volgens vaste rechtspraak is op zo’n verzoek artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van overeenkomstige toepassing. Dit betekent dat de aanvrager nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden naar voren moet brengen. Onder nieuw gebleken feiten en veranderde omstandigheden worden verstaan feiten of omstandigheden die ná het eerdere besluit zijn voorgevallen, dan wel feiten of omstandigheden die weliswaar vóór het eerdere besluit zijn voorgevallen, maar die niet vóór dat besluit konden worden aangevoerd. Nieuw gebleken feiten zijn ook bewijsstukken van al eerder gestelde feiten en omstandigheden, als deze bewijsstukken niet eerder konden worden overgelegd.
4. Eiser heeft zich op het standpunt gesteld dat het besluit van 14 september 2019 van de gemeente De Fryske Marren zo’n nieuw feit is. De gemeente De Fryske Marren heeft geoordeeld dat onvoldoende is vast komen te staan dat eiser in de periode tussen 28 december 2016 tot en met 27 april 2017 zijn hoofdverblijf had bij zijn ex-partner in [woonplaats] .
5. De rechtbank stelt vast dat dit besluit ‘technisch gezien’ wel een nieuw gegeven is ten opzichte van het intrekkingsbesluit van verweerder van 21 juli 2017. Echter, als de rechtbank kijkt naar de inhoud van dit besluit, heeft verweerder terecht gesteld dat geen sprake is van nieuw gebleken feiten of omstandigheden. De gemeente De Fryske Marre heeft vastgesteld dat eiser in de periode van 28 april 2017 tot en met 26 mei 2017 niet zijn hoofdverblijf had in [woonplaats] . Maar dat is geen nieuw feit: als eiser in die periode niet zijn hoofdverblijf had in [woonplaats] , dan wist eiser dat toen ook al en had hij dit naar voren kunnen en moeten brengen in bezwaar tegen het besluit van verweerder van 21 juli 2017. Dit geldt ook voor de stellingen ter zitting dat het onderzoek van verweerder in 2017 gebrekkig was, dat eiser tijdens het gehoor van 10 juli 2017 onder druk is gezet, dat de ex partner van eiser in een bepaalde periode op vakantie was en dat er bankafschriften ontbraken. Dit zijn stellingen die eiser in bezwaar tegen het besluit van 21 juli 2017 naar voren had kunnen en moeten brengen.
6. Dat eiser geen gebruik heeft gemaakt van de mogelijkheid om bezwaar te maken tegen het besluit van 21 juli 2017 omdat hij veel zorgen had over de omgangsregeling met zijn zoon en omdat hij dacht dat het kansloos was om bezwaar te maken is spijtig, maar verandert niets aan de uitkomst in deze zaak nu dit voor zijn rekening en risico komt.
7. Alleen al op grond hiervan is het beroep ongegrond. Daarom komt de rechtbank niet toe aan beoordeling van de overige argumenten van eiser. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.G. Nicholson, rechter, in aanwezigheid van mr. M.A. Beijl, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 19 juli 2021 en zal ook worden gepubliceerd op rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending van het proces-verbaal daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.