In deze zaak heeft eiser, mede namens zijn minderjarige zoon, op 22 maart 2021 een aanvraag ingediend bij het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Hilversum voor passende opvang, aangezien zij per 7 april 2021 dakloos zouden worden. Eiser heeft beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op zijn aanvraag en heeft tevens een verzoek om voorlopige voorziening ingediend. Dit verzoek is behandeld op de zitting van 6 april 2021, waar eiser het verzoek om voorlopige voorziening heeft ingetrokken. Op 15 april 2021 heeft eiser ook het beroep ingetrokken, maar verzocht om verweerder te veroordelen in de kosten van de procedure op grond van artikel 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank heeft verweerder in de gelegenheid gesteld om hierop te reageren, maar verweerder heeft niet gereageerd.
De rechtbank overweegt dat, wanneer een beroep wordt ingetrokken omdat het bestuursorgaan tegemoet is gekomen aan de indiener, het bestuursorgaan op verzoek van de indiener kan worden veroordeeld in de proceskosten. In dit geval heeft verweerder ter zitting een tijdelijke maatwerkvoorziening getroffen in de vorm van opvang en volpension voor eiser en zijn zoon, wat heeft geleid tot de intrekking van het beroep. De rechtbank concludeert dat verweerder in de proceskosten moet worden veroordeeld, omdat hij niet heeft gereageerd op het verzoek om vergoeding van de proceskosten.
De rechtbank stelt de kosten voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 748,- en bepaalt dat verweerder ook het griffierecht dat eiser heeft betaald, moet vergoeden. De uitspraak is gedaan door rechter J.G. Nicholson en is openbaar gemaakt op rechtspraak.nl.