ECLI:NL:RBMNE:2021:3562

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
25 juni 2021
Publicatiedatum
29 juli 2021
Zaaknummer
21_789
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Proces-verbaal
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van WIA-uitkering en hoorplicht in bestuursrechtelijke procedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 25 juni 2021 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de afwijzing van een WIA-uitkering aan eiser. Eiser, die zich op 18 mei 2008 ziek meldde vanwege psychische klachten, ontving aanvankelijk een loongerelateerde WGA-uitkering die later werd omgezet in een vervolguitkering. Echter, per 14 oktober 2018 werd deze uitkering beëindigd. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van 17 juni 2020, waarin hem werd meegedeeld dat hij per 13 april 2019 geen recht meer had op een WIA-uitkering. Dit bezwaar werd ongegrond verklaard in het bestreden besluit van 13 januari 2021, waarna eiser beroep instelde.

Tijdens de zitting op 25 juni 2021, die via een beeldverbinding werd gehouden, heeft de rechtbank de zaak behandeld. Eiser was aanwezig met zijn gemachtigde, terwijl de verweerder werd vertegenwoordigd door zijn gemachtigden. De rechtbank oordeelde dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat eiser geen gebruik had gemaakt van zijn recht om te worden gehoord, aangezien hij dit zelf had aangegeven. De rechtbank concludeerde dat er geen toegenomen arbeidsongeschiktheid was vastgesteld die verband hield met dezelfde ziekteoorzaak als eerder, en verklaarde het beroep ongegrond. De rechtbank gaf aan dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

De uitspraak werd openbaar gedaan en partijen werden gewezen op de mogelijkheid om in hoger beroep te gaan. De rechter, mr. G.P. Loman, en de griffier, mr. J.M.T. Bouwman, waren aanwezig bij de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 21/789

proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van

25 juni 2021 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. H.G.J. Ligtenberg),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder
(gemachtigde: L. Reijnen en R. Boonstra).

Procesverloop

In het besluit van 17 juni 2020 (primair besluit) heeft verweerder aan eiser meegedeeld dat eiser per 13 april 2019 geen uitkering op grond van Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) krijgt.
In het besluit van 13 januari 2021 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 25 juni 2021 met behulp van een beeldverbinding op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Na afloop van de behandeling van de zaak ter zitting heeft de rechtbank onmiddellijk ter zitting uitspraak gedaan.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Overwegingen

De rechtbank geeft hiervoor de volgende motivering.
Voorgeschiedenis
1. Eiser heeft voor het laatst gewerkt als projectmanager bij [bedrijf] . Hij heeft zich op 18 mei 2008 ziek gemeld in verband met psychische klachten. Verweerder heeft hem per
7 juli 2015 een loongerelateerde WGA-uitkering op grond van de Wet WIA toegekend die per 7 mei 2016 is omgezet in een vervolguitkering. Het bezwaar dat eiser hiertegen heeft ingediend is ongegrond verklaard. Op 12 juli 2018 heeft op verzoek van eiser een verzekeringsgeneeskundig heronderzoek in het kader van de Wet WIA plaatsgevonden. Op grond hiervan heeft de arbeidsdeskundige eiser 32,93% arbeidsongeschikt geacht. Vervolgens heeft verweerder de WIA-uitkering per 14 oktober 2018 beëindigd.
Op 13 april 2019 heeft eiser een toename van gezondheidsklachten bij verweerder gemeld. Op 16 juni 2020 heeft een sociaal-medische beoordeling plaatsgevonden, waarbij is geconcludeerd dat eiser per 13 april 2019 geen toegenomen beperkingen heeft door dezelfde ziekteoorzaak als waarvoor hij eerder de WIA-uitkering heeft ontvangen.
Vervolgens heeft verweerder het primaire en het bestreden besluit genomen.
Grondslag van het bestreden besluit
2. Verweerder heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat eiser per
13 april 2019 geen recht heeft op een WIA-uitkering, omdat er geen sprake is van toegenomen arbeidsongeschiktheid vanwege dezelfde ziekte als bij de eerdere
WIA-beoordeling binnen vijf jaar. Daarbij heeft verweerder zich gebaseerd op medische en arbeidskundige rapportages.
Hoorplicht
3. Eiser voert aan dat het onderzoek niet zorgvuldig is verricht, omdat eiser in bezwaar niet is gehoord.
4. De rechtbank is van oordeel dat het medisch onderzoek zorgvuldig is verricht. Vast staat dat eiser telefonisch aan verweerder heeft laten weten dat hij geen gebruik wenst te maken van een hoorzitting. Verweerder heeft in een brief aan eiser van 14 september 2020 bevestigd dat eiser geen hoorzitting wenste. Eiser heeft richting verweerder niet op deze brief gereageerd dat dit niet juist was en dat hij toch wel wilde worden gehoord.
Op grond van artikel 7:3, onder c, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan van het horen van een belanghebbende worden afgezien indien de belanghebbende heeft verklaard geen gebruik te willen maken van het recht om te worden gehoord. Niettemin heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep zichzelf nog de vraag gesteld of er een hoorzitting nodig was. Zijn conclusie was dat hij geen dringende redenen had om een persoonlijk contact met eiser te hebben.
De rechtbank ziet verder ook geen aanleiding om te oordelen dat het onderzoek onzorgvuldig is verricht.
Toegenomen klachten door dezelfde ziekteoorzaak?
5. De gemachtigde van eiser voert in beroep voor het eerst op de zitting aan dat sprake is van toegenomen arbeidsongeschiktheid vanwege dezelfde ziekteoorzaak die in het verleden heeft geleid tot toekenning van de WIA-uitkering. De verzekeringsartsen van verweerder hebben echter geconcludeerd dat sprake is van een ander ziekteoorzaak. Het ligt dan op de weg van eiser om zijn standpunt gemotiveerd te bestrijden met medische gegevens. Dat heeft eiser niet gedaan, terwijl hij daarvoor vanaf het indienen van het beroepschrift tot de zitting ruim voldoende gelegenheid heeft gehad.
Conclusie
6. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Partijen zijn gewezen op de mogelijkheid om tegen de mondelinge uitspraak in hoger beroep te gaan op de hieronder omschreven wijze.
Deze uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 25 juni 2021 door mr. G.P. Loman, rechter, in aanwezigheid van mr. J.M.T. Bouwman, griffier.
griffier
rechter
de rechter is verhinderd om dit proces-verbaal mede te ondertekenen
Een afschrift van dit proces-verbaal is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop dit proces-verbaal is verzonden. U ziet deze datum hierboven.