Overwegingen
1. In de beroepen hebben eisers de rechter verzocht voorafgaand aan de zitting een aantal procesbeslissingen te nemen. De rechtbank heeft daarop gereageerd bij brief van 11 juni 2021. Ook ter zitting zijn deze verzoeken aan de orde gesteld. De rechtbank zal voordat de beroepen afzonderlijk worden beoordeeld, in deze uitspraak eerst op die verzoeken, die op alle zaaknummers zien, ingaan.
2. Eisers hebben de rechter verzocht verweerder op te dragen een verweerschrift in te dienen. Dat verzoek is door de rechtbank afgewezen in zijn brief van 11 juni 2021 omdat verweerder niet verplicht is een verweerschrift in te dienen. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien verweerder te verzoeken om een verweerschrift in te dienen. Wat eisers hierover ter zitting hebben aangevoerd, geeft geen aanleiding voor een ander oordeel. Bovendien heeft verweerder in het beroep met zaaknummer UTR 21/473 wel een schriftelijke reactie gegeven op het ingediende beroep.
3. Verder hebben eisers de rechtbank verzocht om verweerder op te dragen gegevens te verstrekken in het kader van een waarheidsvinding onderzoek van de rechtbank naar de individuele financiële omstandigheden van eisers. De rechtbank ziet hiervoor geen aanleiding. De bestuursrechter toetst het besluit van verweerder op basis van de daartegen gerichte beroepsgronden. Niet is gebleken dat gegevens ontbreken om de besluiten te kunnen beoordelen aan de hand van wat eisers hebben aangevoerd. De rechtbank begrijpt uit wat eisers hebben aangevoerd in hun beroepen en ter zitting dat zij wensen dat een onderzoek plaatsvindt naar hun individuele financiële omstandigheden om zo te kunnen bepalen wat hun bestaansminimum is en of dat bestaansminimum en hun rechten gerespecteerd worden door verweerder. De besluiten die nu bij de rechtbank voorliggen gaan niet over het bestaansminimum van eisers. In de beroepen tegen die besluiten is het antwoord op die vraag daarom niet relevant. Ook is het niet relevant in het kader van het beroep over de vraag of verweerder tijdig heeft beslist op een aanvraag omdat in dat beroep beoordeeld moet worden of eisers een aanvraag hebben ingediend waarop verweerder niet tijdig heeft beslist.
4. Ook de overige door eisers ingediende verzoeken, onder andere de verzoeken die zien op de rol van de rechtbank in het vooronderzoek, wijst de rechtbank af.
Over UTR 21/123 en UTR 21/124
5. De rechtbank stelt vast dat eisers het griffierecht in deze zaken niet hebben betaald. De rechtbank zal de beroepen daarom niet inhoudelijk behandelen. Hieronder legt de rechtbank dat verder uit.
6. Iemand die in beroep gaat moet griffierecht betalen. Dit staat in artikel 8:41, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). In dit geval is het griffierecht € 49,-.
7. Als het griffierecht niet (op tijd) wordt betaald is de hoofdregel dat de rechtbank het beroep niet inhoudelijk mag behandelen. Soms is dat anders. Dan is er een geldige reden waarom het griffierecht niet door de rechtbank is ontvangen. Het gaat dan om omstandigheden waar eiser niets aan kan doen.
8. In hun beroepschriften van 7 januari 2021 hebben eisers verzocht om vrijstelling van de verplichting het griffierecht te betalen. De rechtbank heeft dit verzoek bij brief van 4 mei 2021 afgewezen omdat eisers niet aan de criteria voor betalingsonmacht voldoen. Er is een nieuwe nota griffierecht verzonden. In deze brief staat ook dat het niet of niet op tijd betalen van het griffierecht er toe kan leiden dat de rechter het beroep niet-ontvankelijk verklaart. Op 19 mei 2021 is een betalingsherinnering aangetekend verstuurd aan eiser. Eiser wordt meegedeeld dat hij het bedrag binnen vier weken moet hebben overgemaakt. Deze termijn eindigde op 16 juni 2021. Omdat de zitting bij de rechtbank gepland stond op 15 juni 2021, dus vóór het verstrijken van de betalingstermijn, heeft de rechtbank eiser op 8 juni 2021, in een brief die aangetekend is verzonden, verzocht het griffierecht uiterlijk voorafgaand aan de zitting te voldoen en daarvan op de zitting een bewijs te tonen. Ter zitting heeft eiser verklaard dat hij het griffierecht (op dat moment nog) niet had betaald omdat hij een beslissing van de rechter af wilde wachten.
9. De rechtbank heeft het bedrag ook niet op 16 juni 2021 ontvangen. Eisers hebben geen geldige reden gegeven voor het niet betalen van het griffierecht.
10. Wat eisers in beroep en ter zitting hebben aangevoerd ter onderbouwing van hun verzoek op vrijstelling, is niet anders dan de informatie die heeft geleid tot de afwijzing van het verzoek om vrijstelling van het griffierecht van 4 mei 2021.
11. De criteria om iemand vrij te stellen van de verplichting griffierecht te betalen zijn streng. Een rechtszoekende kan alleen worden vrijgesteld van de verplichting tot betaling van griffierecht als het (netto) inkomen minder dan 95% van de voor een alleenstaande geldende maximale bijstandsnorm is en hij geen vermogen heeft. Dat betekent dat bij een netto inkomen van minder dan € 1.021,66 per maand vrijstelling kan worden verleend. Eisers hebben een (netto) inkomen van € 1.346,45 per maand. Zij komen dan ook niet in aanmerking voor vrijstelling van de verplichting tot het betalen van het griffierecht. Anders dan eisers menen moet worden uitgegaan van hun gezamenlijk inkomen en niet, zoals zij voorstaan, voor ieder van hen voor de helft van de gehuwdennorm, wat minder is dan € 1.021,66. Ook is de hoogte van de beslagvrije voet niet relevant, nu gekeken wordt naar het netto-inkomen dat eisers gezamenlijk ontvangen. Dat ligt hoger dan de norm die is vastgesteld, zodat eisers in staat worden geacht hun recht op toegang tot de rechter te kunnen realiseren.
12. Uit het verloop van de procedure in deze zaak, zoals dat hiervoor onder 8. staat beschreven, volgt dat het eisers duidelijk had kunnen zijn dat zij het griffierecht moesten betalen. De rechtbank had daar immers al een beslissing over genomen en eisers hebben sinds die afwijzing geen andere informatie aan de rechtbank overgelegd. Dat eisers er onder die omstandigheden voor kiezen een beslissing van de rechter af te wachten en de betalingstermijn voor het betalen van het griffierecht te laten verstrijken, komt voor hun risico.
13. De beroepen zullen niet inhoudelijk worden behandeld en de rechtbank zal geen uitspraak over de beroepen doen. De beroepen zijn niet-ontvankelijk.
14. De rechtbank stelt vast dat eisers het griffierecht in deze zaak niet hebben betaald, waardoor de rechtbank deze zaak niet inhoudelijk kan behandelen.
15. De rechtbank heeft eisers op 2 april 2021 een brief gestuurd waarin staat dat eisers het griffierecht binnen vier weken moeten betalen. Op 1 mei 2021 heeft de rechtbank eisers een betalingsherinnering gestuurd. Deze brief is aangetekend verstuurd. Eisers wordt meegedeeld dat zij het bedrag binnen vier weken moeten hebben overgemaakt.
16. De rechtbank heeft het bedrag niet ontvangen. Eisers hebben daar geen geldige reden voor gegeven. Op zitting hebben eisers gesteld dat hun ter zitting besproken argumenten (over vrijstelling van de verplichting tot het betalen van griffierecht) in alle zaken gelden. Voor zover eisers hiermee bedoelen dat zij ook in deze zaak vrijgesteld hadden willen worden van de verplichting griffierecht te betalen, hadden zij daarvoor op tijd, dus binnen de periode dat zij het griffierecht hadden moeten betalen, een verzoek moeten indienen. Dat hebben zij niet gedaan.
17. Het beroep zal niet inhoudelijk worden behandeld en de rechtbank zal geen uitspraak over het beroep doen. Het beroep is niet-ontvankelijk.
18. Dit beroep gaat over de vraag of verweerder (tijdig) heeft beslist op een aanvraag van eiser.
19. Als een bestuursorgaan niet op tijd beslist op een aanvraag kan de betrokkene daartegen in beroep gaan. Wel moet de betrokkene dan eerst een ingebrekestelling aan het bestuursorgaan sturen.
20. Eisers hebben in de periode van 19 tot en met 29 oktober 2020 een aantal verzoeken met bijlagen bij verweerder ingediend. Eisers vinden dat dit allemaal aanvragen zijn, waarop verweerder een besluit had moeten nemen. Dat heeft hij niet gedaan. Om die reden hebben eisers verweerder op 26 december 2020 een ingebrekestelling verzonden en hebben zij op 25 januari 2021 beroep ingesteld tegen het uitblijven van een besluit.
21. Verweerder stelt zich hierover op het standpunt dat eisers niet benoemen op welke concrete aanvraag zij geen besluit hebben gekregen. Verweerder ziet de verzoeken van eisers als mailberichten waarin eisers discussie willen voeren, maar niet als aanvragen in de zin van de Awb.
22. Naar het oordeel van de rechtbank staat alleen in het verzoek van eisers van 27 oktober 2020 een aanvraag in de zin van de Awb. In deze brief verzoeken eisers verweerder namelijk hen een individuele (bijstands)uitkering toe te kennen. Daarmee beogen zij het rechtsgevolg te bewerkstelligen dat zij een individuele uitkering toegekend krijgen in plaats van de aan hen toegekende uitkering naar de norm voor gehuwden. Verweerder heeft dit niet onderkend.
23. In de overige brieven verzoeken eisers om informatie over diverse onderwerpen of vragen zij om een reactie van verweerder op diverse onderwerpen. Dit zijn geen aanvragen in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb waarop verweerder een besluit had moet nemen. Dat eisers verweerder verzoeken besluiten te nemen op hun verzoeken om informatie is onvoldoende om deze verzoeken aan te merken als aanvragen in de zin van de Awb.
24. De beslistermijn voor de aanvraag van 27 oktober 2020 bedraagt acht weken. Dat betekent dat verweerder uiterlijk op 22 december 2020 op deze aanvraag had moeten beslissen. Dit heeft hij niet gedaan. De rechtbank stelt vast dat eisers verweerder op 26 december 2020 in gebreke hebben gesteld en dat sindsdien twee weken zijn verstreken. Het beroep is daarom gegrond.
25. Omdat verweerder nog geen besluit heeft genomen, bepaalt de rechtbank op grond van artikel 8:55d, eerste lid van de Awb dat verweerder dit alsnog moet doen binnen twee weken na de dag waarop de uitspraak wordt verzonden.
26. De rechtbank bepaalt dat verweerder een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee hij in gebreke blijft de uitspraak na te leven. Daarbij geldt wel een maximum van € 15.000,-.
27. Het beroep is gegrond. Er is niet gebleken van voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten. Omdat het beroep gegrond is, moet verweerder het griffierecht aan eisers betalen.