ECLI:NL:RBMNE:2021:3559

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
12 juli 2021
Publicatiedatum
29 juli 2021
Zaaknummer
AWB - 20 _ 1914
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Einduitspraak na tussenuitspraak inzake WIA-uitkering en motiveringsgebrek

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 12 juli 2021 uitspraak gedaan in een beroep tegen een besluit van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) inzake de WIA-uitkering van eiseres. Eiseres had eerder een tussenuitspraak ontvangen op 18 februari 2021, waarin de rechtbank het UWV de gelegenheid gaf om een motiveringsgebrek in het bestreden besluit te herstellen. Het UWV diende een aanvullend rapport in van de verzekeringsarts bezwaar en beroep op 19 maart 2021, waaruit bleek dat de beperkingen van eiseres in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 5 februari 2020 ook van toepassing waren op de datum in geding, 19 februari 2018. Eiseres voerde aan dat de verzekeringsarts haar medische situatie niet correct had beoordeeld, maar de rechtbank oordeelde dat het UWV voldoende had gemotiveerd dat de vastgestelde beperkingen juist waren. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit wegens strijd met de motiveringsplicht, maar liet de rechtsgevolgen in stand omdat het UWV het gebrek had hersteld. Eiseres kreeg het betaalde griffierecht vergoed en het UWV werd veroordeeld tot betaling van de proceskosten van eiseres, vastgesteld op € 1.870,-.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 20/1914

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 12 juli 2021 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: A. Koelewijn),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder
(gemachtigde: E. Witte).

Inleiding

Bij tussenuitspraak van 18 februari 2021 (de tussenuitspraak) heeft de rechtbank verweerder in de gelegenheid gesteld om binnen zes weken na verzending van de tussenuitspraak, met inachtneming van wat in de tussenuitspraak is overwogen, het geconstateerde gebrek in het bestreden besluit te herstellen.
Voor het procesverloop tot en met de behandeling op de zitting van 7 januari 2021 verwijst de rechtbank naar de tussenuitspraak.
Verweerder heeft in reactie op de tussenuitspraak een aanvullende motivering ingediend in de vorm van een nader rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van
19 maart 2021.
Eiseres heeft hierop op 6 mei 2021 een schriftelijke zienswijze gegeven.
De rechtbank heeft met toepassing van het bepaalde in artikel 8:57, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) besloten dat in deze zaak geen nader onderzoek op de zitting wordt gedaan en heeft het onderzoek op 1 juni 2021 gesloten.

Overwegingen

Tussenuitspraak
1. Deze uitspraak bouwt voort op de tussenuitspraak. De rechtbank blijft bij al wat zij in de tussenuitspraak heeft overwogen en beslist. In deze einduitspraak zal de rechtbank beoordelen of verweerder het vastgestelde motiveringsgebrek voldoende heeft hersteld.
2. In de tussenuitspraak heeft de rechtbank, kort gezegd, overwogen dat verweerders conclusie dat eiseres geen recht heeft op een WIA-uitkering, omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt is, onvoldoende gemotiveerd. Uit de beoordeling en onderbouwing van de verzekeringsarts bezwaar en beroep blijkt onvoldoende dat de functionele mogelijkheden lijst (FML) van 5 februari 2020 ziet op de situatie op de datum in geding: 19 februari 2018. Ook is niet uit de psychiatrische expertise van [A] gebleken dat diens onderzoeksbevindingen zien op de situatie van eiseres op de datum in geding. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft de datum in geding ook niet genoemd in het verzoek aan [naam instelling] om een expertise uit te voeren. De rechtbank heeft verweerder in de tussenuitspraak in de gelegenheid gesteld om dit gebrek te herstellen.
Medische beoordeling
3. Ter uitvoering van de tussenuitspraak heeft verweerder het dossier voorgelegd aan de verzekeringsarts bezwaar en beroep die op 19 maart 2021 een nader rapport heeft uitgebracht. In dit rapport heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep toegelicht dat de
door de verzekeringsarts bezwaar en beroep in de FML van 5 februari 2020 opgestelde beperkingen ook per de datum in geding, 19 februari 2018, van kracht zijn. De medische situatie van eiseres is na 2016 en zeker sinds 2018 tot de datum heroverweging in bezwaar in essentie gelijk is gebleven. Dat de medische situatie van eiseres niet is gewijzigd, past bij het ziektebeeld, waarbij doelstelling van de behandeling stabilisatie is. De behandeling is adequaat en als gevolg hiervan hebben na 2016 geen ernstige ontregelingen meer plaats gevonden. Eiseres wordt sinds 2018 begeleid door een sociaal-psychiatrisch verpleegkundige.
4. Eiseres voert in haar zienswijze aan dat zij het hier niet mee eens is. Zij stelt dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep haar medische ontwikkeling heeft afgeleid van de in de DSM beschreven episode, zonder rekening te houden met de mogelijkheid dat zij op onderdelen afweek van de standaard, althans dat zij op de datum in geding niet voldeed aan de standaard beschrijving. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft zonder grond een theoretisch stabiele situatie bij eiseres verondersteld.
5. De rechtbank is van oordeel dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep met het aanvullende rapport voldoende heeft gemotiveerd dat de in de FML van 5 februari 2020 vastgestelde beperkingen zien op de medische toestand op de datum in geding. De rechtbank betrekt daarbij dat eiseres in de bezwaar- en beroepsprocedure geen medische onderbouwing heeft ingebracht waaruit blijkt van een andere medische situatie dan die verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft beschreven.
6. De rechtbank ziet verder ook geen aanleiding voor het oordeel dat de medische beoordeling door de verzekeringsarts bezwaar en beroep onjuist is. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft inzichtelijk en overtuigend gemotiveerd waarom de vastgestelde beperkingen passend zijn voor eiseres. Eiseres heeft in beroep geen nieuwe medisch geobjectiveerde feiten aangevoerd op grond waarvan anders geoordeeld dient te worden. De wijze waarop eiseres zelf haar gezondheidsklachten ervaart, vormt ook geen toereikende grondslag voor het aannemen van meer of verdergaande beperkingen.
Arbeidskundige beoordeling
7. De rechtbank volgt eiseres niet in haar standpunt dat zij om medische redenen niet in staat is de drie door de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep geduide functies te verrichten. De rechtbank gaat uit van de juistheid van de beperkingen die verweerder bij eiseres heeft aangenomen en zoals die zijn vastgelegd in de FML van 5 februari 2020. Uit de rapportage van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 31 maart 2020 blijkt dat eiseres in staat wordt geacht de drie geduide functies te verrichten. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft in dit rapport voldoende gemotiveerd dat deze drie functies in overeenstemming zijn met de belastbaarheid van eiseres zoals omschreven in de FML. De rechtbank ziet daarom geen aanleiding voor het oordeel dat eiseres de geduide functies niet zou kunnen verrichten. Op grond van deze functies heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep de mate van arbeidsongeschiktheid per 19 februari 2018 vastgesteld op 16,81%. Gelet hierop heeft verweerder terecht beslist dat eiseres per die datum geen recht meer heeft op een
WIA-uitkering.
Conclusie
8. Gelet op het in de tussenuitspraak geconstateerde motiveringsgebrek, is het beroep gegrond. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit wegens strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Awb. Nu verweerder in zijn reactie op de tussenuitspraak het gebrek heeft hersteld, laat de rechtbank de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand.
Griffierecht en proceskostenvergoeding
9. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht van € 48,- vergoedt.
10. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.870,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting en 0,5 punt voor het indienen van een schriftelijke zienswijze na een bestuurlijke lus met een waarde per punt van € 748,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit in stand blijven;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 48,- aan eiseres te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.870,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N.H.J.M. Veldman-Gielen, rechter, in aanwezigheid van mr. J.M.T. Bouwman, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 12 juli 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak en de tussenuitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.