ECLI:NL:RBMNE:2021:3558

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
9 juli 2021
Publicatiedatum
29 juli 2021
Zaaknummer
20_3592
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om proceskostenvergoeding na intrekking beroep tegen besluit uitkeringsinstantie

Op 9 juli 2021 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in de zaak tussen een verzoeker en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. De zaak betreft een verzoek van de verzoeker om vergoeding van zijn proceskosten na het intrekken van zijn beroep. De verzoeker had in beroep gegaan tegen een besluit van verweerder, waarin was bepaald dat hij per 22 april 2020 geen uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) meer zou ontvangen, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt was. Verweerder heeft echter op 17 mei 2021 een nieuw besluit genomen, waarin hij terugkwam op de eerdere beslissing en de verzoeker alsnog een WIA-uitkering toekende. Hierdoor is verweerder tegemoetgekomen aan het beroep van verzoeker, die vervolgens zijn beroep heeft ingetrokken en om proceskostenvergoeding heeft verzocht.

De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zonder zitting uitspraak gedaan op het verzoek om proceskostenvergoeding. De rechtbank overweegt dat de veroordeling van een partij in de proceskosten is geregeld in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Awb, en dat de beoordeling van de gevraagde proceskostenveroordeling zich beperkt tot de beroepsfase, aangezien verzoeker in de bezwaarfase geen gebruik heeft gemaakt van beroepsmatige rechtsbijstand. De rechtbank heeft het verzoek als kennelijk gegrond toegewezen en verweerder veroordeeld in de proceskosten van verzoeker tot een bedrag van € 748,-. Tevens heeft de rechtbank verweerder erop gewezen dat hij verplicht is het door verzoeker betaalde griffierecht van € 48,- te vergoeden. De uitspraak is openbaar gemaakt op rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 20/3592

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 9 juli 2021 in de zaak tussen

[verzoeker] , te [woonplaats] , verzoeker

(gemachtigde: mr. M.R.A. Rutten),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen,verweerder
(gemachtigde: mr. E.F. de Roy van Zuydewijn).

Procesverloop

Deze uitspraak gaat over het verzoek van verzoeker om vergoeding van zijn proceskosten. Verweerder heeft in reactie op dit verzoek laten weten hier geen verweer tegen te voeren.

Overwegingen

1. De rechtbank doet op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zonder zitting uitspraak op het verzoek om proceskostenvergoeding.
2. De veroordeling van een partij in de proceskosten is geregeld in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Awb en nader uitgewerkt in het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb). Als een beroep wordt ingetrokken omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoet gekomen, kan de rechtbank op verzoek van de indiener dat bestuursorgaan bij afzonderlijke uitspraak veroordelen in de proceskosten. Dit is geregeld in artikel 8:75a van de Awb.
3. Verweerder heeft in de beslissing op bezwaar van 7 september 2020 besloten dat verzoeker per 22 april 2020 geen uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) meer krijgt, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Verzoeker is hiertegen in beroep gegaan. Op 17 mei 2021 heeft verweerder een nieuw besluit genomen, waarin hij terugkomt op de beslissing in bezwaar en aan verzoeker per
22 april 2020 een WIA-uitkering toekent. Daarmee is verweerder tegemoetgekomen aan het beroep van verzoeker. Verzoeker heeft daarna het beroep ingetrokken en een vergoeding gevraagd voor zijn proceskosten.
4. Verzoeker heeft in de bezwaarfase geen gebruik gemaakt van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. De beoordeling van de gevraagde proceskostenveroordeling beperkt zich daarom tot de beroepsfase.
5. De rechtbank wijst het verzoek als kennelijk gegrond toe. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door verzoeker gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Bpb voor de door een derde beroepsmatig verleend rechtsbijstand vast op
€ 748,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van
€ 748,- en een wegingsfactor 1).
6. De rechtbank wijst erop dat verweerder op grond van artikel 8:41, zevende lid, van de Awb verplicht is het door verzoeker betaalde griffierecht van € 48,- te vergoeden. Verzoeker zal zich hiervoor tot verweerder moeten wenden.

Beslissing

De rechtbank veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoeker tot een bedrag van
€ 748,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.C.A. van Kuijeren, rechter, in aanwezigheid van
mr. J.M.T. Bouwman, griffier
.De beslissing is uitgesproken op 9 juli 2021 en wordt openbaar gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak kunt een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum op de stempel die hierboven staat. Als u graag een zitting wilt waarbij u persoonlijk uw mening aan de rechter kunt geven, kunt u dit in uw verzetschrift aangeven.