ECLI:NL:RBMNE:2021:3551

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
29 juli 2021
Publicatiedatum
29 juli 2021
Zaaknummer
UTR 21/990
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van de Ziektewetuitkering na beoordeling van arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 29 juli 2021 uitspraak gedaan over de beëindiging van de Ziektewetuitkering van eiseres, die eerder als schoonmaakster werkte. Eiseres had zich ziek gemeld vanuit de Werkloosheidswet (WW) en ontving een Ziektewetuitkering. Na een jaar heeft het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) onderzocht of eiseres nog recht had op deze uitkering. De arbeidsdeskundige concludeerde dat eiseres in staat was om meer te verdienen dan haar maatmaninkomen, wat leidde tot de beëindiging van de uitkering per 10 oktober 2020. Eiseres maakte bezwaar tegen dit besluit, maar het Uwv handhaafde de beëindiging van de uitkering. Eiseres heeft vervolgens beroep ingesteld bij de rechtbank.

Tijdens de zitting op 23 juli 2021 heeft eiseres aangevoerd dat zij niet in staat is om te werken en dat zij in de bezwaarfase niet voldoende is gehoord. De rechtbank oordeelde dat het Uwv zich terecht had gebaseerd op de medische rapporten van zijn verzekeringsartsen. De rechtbank concludeerde dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep de klachten van eiseres adequaat had beoordeeld en dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de juistheid van de medische beoordeling. Eiseres heeft geen nieuwe medische informatie overgelegd die haar standpunt onderbouwde.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de arbeidsongeschiktheidsuitkering niet gaat over hoe ziek iemand is, maar over wat iemand ondanks zijn beperkingen nog kan verdienen. Aangezien eiseres een verdienvermogen van 100% had, heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard. De uitspraak benadrukt dat de beoordeling van arbeidsongeschiktheid gebaseerd moet zijn op medische rapporten en dat persoonlijke gevoelens zonder medische onderbouwing niet voldoende zijn om in het gelijk gesteld te worden.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 21/990
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 29 juli 2021 op het beroep in de zaak tussen

[eiseres] uit [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: [gemachtigde] ),
en

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

(gemachtigde: mr. S.N. Westmaas - Kanhai)

Inleiding

1.1
Eiseres werkte als schoonmaakster bij [bedrijf] voor gemiddeld 14,65 uur per week. Haar dienstverband is op 1 april 2016 beëindigd. Aansluitend heeft zij een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) toegekend gekregen. Op 2 september 2019 heeft eiseres zich vanuit de WW ziekgemeld, waarna zij door het Uwv in aanmerking is gebracht voor een Ziektewetuitkering.
1.2
Na een jaar, per 19 augustus 2020, heeft het Uwv onderzocht of eiseres nog steeds recht heeft op een Ziektewetuitkering. Hiervoor moet vast komen staan dat eiseres haar eigen werk als schoonmaakster nog steeds niet kan doen, maar ook niet met andere functies 65% of meer kan verdienen van het inkomen dat zij had voordat zij ziek werd.
1.3
Een arts van het Uwv heeft eiseres onderzocht. Hij heeft de klachten en aandoeningen van eiseres, voor zover daar een medische onderbouwing voor is, vertaald naar beperkingen. De beperkingen zijn opgenomen in een functionele mogelijkhedenlijst (FML) van 25 augustus 2020. Een arbeidsdeskundige van het Uwv heeft vervolgens geconcludeerd dat eiseres haar eigen werk als schoonmaakster nog steeds niet kan doen. Wel heeft hij drie functies geselecteerd die eiseres volgens hem, ondanks haar beperkingen uit de FML, wél kan doen. Vervolgens heeft hij het inkomen vastgesteld dat eiseres had voordat zij ziek werd (het maatmaninkomen). De arbeidsdeskundige komt tot de conclusie dat eiseres in de middelste functie méér kan verdienen, dan haar maatmaninkomen. Dat betekent dat eiseres een verdienvermogen heeft van 100%. Eiseres voldoet daarom niet meer aan de voorwaarde voor een Ziektewetuitkering. In het besluit van 9 september 2020 heeft het Uwv de Ziektewetuitkering van eiseres daarom per 10 oktober 2020 beëindigd. Daarbij heeft het Uwv een uitlooptermijn van een maand en een dag toegepast, gerekend vanaf de datum van het besluit.
1.4
Eiseres heeft bezwaar gemaakt. In bezwaar hebben een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van het Uwv heronderzoek gedaan. Zij bevestigen de conclusies van de eerste arts en de eerste arbeidsdeskundige. In het besluit van 20 januari 2021 (
het bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van eiseres daarom ongegrond verklaard en de beëindiging van de Ziektewetuitkering in stand gelaten.
1.5
Eiseres heeft beroep ingesteld. Namens het Uwv is er een verweerschrift ingediend. Het beroep is op 23 juli 2021 bij de rechtbank behandeld op een digitale zitting via Skype. Eiseres is verschenen, vergezeld door haar echtgenoot en bijgestaan door haar gemachtigde, haar dochter. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Na afloop heeft de rechtbank het onderzoek in de zaak gesloten.

Het geschil

2. Eiseres is het niet eens met het bestreden besluit, omdat zij vindt dat zij niet in staat is om te werken. Het Uwv blijft bij het bestreden besluit. De rechtbank moet aan de hand van wat partijen naar voren hebben gebracht, beoordelen of het Uwv terecht heeft geconcludeerd dat eiseres een verdienvermogen van 100% heeft. Daarbij gaat het om de medische toestand van eiseres op 10 oktober 2020 (de dag waarop haar Ziektewetuitkering is beëindigd).

Beoordeling van het geschil

3 Eiseres heeft in haar beroepschrift allereerst aangevoerd dat zij in de bezwaarfase ten onrechte niet is gehoord. Op de zitting heeft de gemachtigde van het Uwv toegelicht dat het bezwaarschrift van eiseres geen aanleiding gaf voor een hoorzitting waarbij niet alleen de verzekeringsarts bezwaar en beroep, maar óók een juridisch medewerker van het Uwv aanwezig zou zijn. Dit is telefonisch aan eiseres voorgelegd, waarna eiseres is uitgenodigd voor een telefonisch spreekuurcontact met de verzekeringsarts bezwaar en beroep op 8 december 2020. Naar aanleiding van deze toelichting heeft de gemachtigde van eiseres op de zitting verduidelijkt dat met deze beroepsgrond is bedoeld dat eiseres zich in de vertaling van haar klachten en aandoeningen naar beperkingen onvoldoende gehoord voelt door de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Hierdoor zijn de beperkingen van eiseres onderschat. De rechtbank zal in de uitspraak daarom niet meer ingaan op de vraag of eiseres in de bezwaarfase door een juridisch medewerker van het Uwv op een hoorzitting had moeten worden gehoord.
Beoordelingskader
4. Bij haar beoordeling stelt de rechtbank voorop dat het Uwv besluiten over iemands arbeidsongeschiktheid mag baseren op medische rapporten van zijn verzekeringsartsen. Die rapporten moeten dan wel:
 op een zorgvuldige manier tot stand zijn gekomen;
 geen tegenstrijdigheden bevatten, en;
 voldoende begrijpelijk zijn.
De rapporten en besluiten zijn in beroep aanvechtbaar. Daarvoor moet eiseres aanvoeren (en zo nodig aannemelijk maken) dat de rapporten niet aan deze drie voorwaarden voldoen of dat de medische beoordeling onjuist is. Niet-medisch geschoolden kunnen aannemelijk maken dat niet aan de voorwaarden wordt voldaan. Om echter voldoende aannemelijk te maken dat een medische beoordeling onjuist is, is in beginsel informatie van een arts of medisch behandelaar noodzakelijk. Dat betekent dat hoe eiseres zich zelf voelt zónder dat daar een medische onderbouwing voor is, niet genoeg is om bij de rechtbank gelijk te krijgen.
Voldoet de verzekeringsgeneeskundige beoordeling aan de voorwaarden?
5. Eiseres voert aan van niet. De verzekeringsarts bezwaar en beroep schrijft in haar rapport ten onrechte dat de huisarts van eiseres niet over alle beschikbare medische informatie beschikt, terwijl de huisarts eiseres al jaren kent. Op de zitting heeft de gemachtigde van eiseres toegelicht dat de GGD de huisarts per abuis niet bleek te hebben ingelicht over de covid-19 infectie van eiseres. Inmiddels is dat hersteld en beschikt de huisarts wél over die informatie.
6.1
De rechtbank ziet geen aanleiding voor het oordeel dat de beoordeling niet aan de voorwaarden zou voldoen. De eerste arts van het Uwv heeft eiseres gezien en onderzocht, en een uitgebreide anamnese bij eiseres afgenomen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft eiseres niet gezien, maar de klachten en aandoeningen van eiseres telefonisch met haar besproken. Beide artsen hebben de dossierstukken bestudeerd. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft nog aanvullende informatie opgevraagd bij de huisarts van eiseres en de ontvangen informatie kenbaar bij haar beoordeling betrokken. Zij heeft eenduidig, inzichtelijk en zonder tegenstrijdigheden beargumenteerd hoe haar beoordeling tot stand is gekomen. De beoordeling voldoet daarmee aan de voorwaarden. Dat betekent dat het Uwv zich bij het bestreden besluit mocht baseren op het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep.
6.2
Wat de verzekeringsarts bezwaar en beroep over de ontvangen medische informatie van de huisarts in haar rapport heeft opgeschreven, maakt dat oordeel niet anders. In het rapport staat: “
De huisarts heeft verder geen gegevens gemeld voor wat betreft scoliose en doorgemaakte Covid-19 infectie. Of psychosomatische fysiotherapie is gestart dan wel effect heeft gehad is ook niet bekend”.De rechtbank concludeert dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep hier enkel constateert dat scoliose en covid-19 niet in de stukken van de huisarts worden vermeld, en dat de psychosomatische fysiotherapie waar eiseres door haar fysiotherapeut voor naar is doorverwezen, op dat moment nog niet was afgerond zodat het effect daarvan ook nog onbekend is. Deze constateringen zijn feitelijk, en zijn in lijn met de overige informatie in het dossier. Uit het rapport blijkt dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep wel degelijk rekenschap heeft gegeven van de covid-19 infectie van eiseres en de klachten die eiseres daar ten tijde van het onderzoek van had. De beroepsgrond slaagt niet.
Is de verzekeringsgeneeskundige beoordeling juist?
7. Eiseres voert verder aan dat beoordeling onjuist is. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft onvoldoende rekening gehouden met de klachten en aandoeningen van eiseres. Hierdoor zijn de beperkingen die voor eiseres in de FML zijn opgenomen, onjuist en onvolledig. Er is bijvoorbeeld onvoldoende rekening gehouden met de klachten die eiseres ondervond van haar covid-19 infectie en de scoliose.
8.1
De rechtbank ziet ook geen aanleiding voor het oordeel dat de beoordeling onjuist zou zijn. Zoals hiervoor onder overweging 4. al is opgenomen, mar het Uwv besluiten over iemands arbeidsongeschiktheid baseren op medische rapporten van verzekeringsartsen. Om voldoende aannemelijk te maken dat de medische beoordeling van de verzekeringsarts onjuist is, is in beginsel informatie van een arts of medisch behandelaar noodzakelijk. Dat betekent dat hoe eiseres zich zelf voelt zónder dat daar een medische onderbouwing voor is, niet genoeg is om bij de rechtbank gelijk te krijgen. Eiseres heeft haar betoog in beroep niet met nieuwe informatie van een arts of medisch behandelaar onderbouwd.
8.2
De rechtbank ziet verder ook niet dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep relevante informatie over de gezondheidstoestand van eiseres zou hebben gemist of ten onrechte niet bij de beoordeling zou hebben betrokken. In het rapport worden alle klachten en aandoeningen van eiseres, waaronder de covid-19 infectie en de scoliose, onderkend. Dat er in de FML andere beperkingen zijn gekoppeld aan de klachten van eiseres dan zij zelf voorstaat, maakt naar het oordeel van de rechtbank nog niet dat de medische beoordeling onjuist is of ‘haaks’ staat op de medische informatie. Het is juist de specifieke deskundigheid van een verzekeringsarts om klachten en aandoeningen te vertalen naar arbeidsbeperkingen. De beroepsgrond slaagt niet.
Is de arbeidskundige beoordeling juist?
9. Tegen de arbeidskundige beoordeling heeft eiseres geen specifieke beroepsgronden naar voren gebracht. Uit wat hiervoor is overwogen volgt dat ervan uit moet worden gegaan dat de beperkingen van eiseres zoals die zijn opgenomen in de FML van25 augustus 2020, juist zijn. Er bestaat daarom geen aanleiding voor het oordeel dat eiseres de werkzaamheden die horen bij de functies die geduid zijn op grond van die FML, niet zou kunnen doen. De eerste arbeidsdeskundige heeft in het rapport van 4 september 2020, per functie toereikend gemotiveerd waarom daarin de belastbaarheid van eiseres zoals opgenomen in de FML niet wordt overschreden, en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft deze motivering bevestigd. Nu uit het arbeidskundig onderzoek blijkt dat eiseres een verdienvermogen van 100% heeft, heeft verweerder de Ziektewetuitkering van eiseres terecht beëindigd.
10. Tot slot merkt de rechtbank op dat de arbeidsongeschiktheidsuitkering op grond van de Ziektewet uiteindelijk niet gaat over hoe ziek een verzekerde is, maar over wat de verzekerde ondanks zijn arbeidsbeperkingen nog kan verdienen van het inkomen dat hij had voordat hij ziek werd; het maatmaninkomen. Hoe lager dat maatmaninkomen is, hoe sneller de verzekerde in staat is om (een groot deel van) dat inkomen te verdienen met een van de geselecteerde functies. Hoewel eiseres in deze zaak dus een verdienvermogen van 100% heeft, betekent dat niet dat eiseres niet ziek zou zijn. Integendeel, want de rechtbank ziet dat er wel degelijk beperkingen voor eiseres zijn aangenomen. Het Uwv onderkent dan ook dat er wat met eiseres aan de hand is. Het verdienvermogen van 100% betekent enkel dat eiseres, ondanks deze beperkingen, in staat is om net zoveel te verdienen als voordat zij uitviel.

Conclusie

11. Omdat de beroepsgronden van eiseres geen van alle slagen krijgt zij geen gelijk in de zaak. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.P. Loman, rechter, in aanwezigheid van mr. N.K. de Bruin, griffier. De beslissing is uitgesproken op 29 juli 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
(de rechter is verhinderd om
de uitspraak te ondertekenen)
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen zes weken na de dag waarop de uitspraak is verzonden. Deze uitspraak is verzonden op de stempeldatum die hierboven staat.