ECLI:NL:RBMNE:2021:3539

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
23 juli 2021
Publicatiedatum
29 juli 2021
Zaaknummer
522874 / HA RK 21-137
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wrakingsverzoek tegen rechter in bestuursrechtelijke zaak over dubbele kinderbijslag

In deze wrakingszaak heeft verzoekster een wrakingsverzoek ingediend tegen mr. C.M. Dijksterhuis, de behandelend rechter in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de afwijzing van een aanvraag voor dubbele kinderbijslag door de Sociale Verzekeringsbank (SVB). Het wrakingsverzoek is ingediend naar aanleiding van meerdere procesbeslissingen en een bejegeningsklacht. De wrakingskamer van de Rechtbank Midden-Nederland heeft op 23 juli 2021 uitspraak gedaan.

De procedure begon met een wrakingsverzoek op 7 juni 2021, gevolgd door een aanvulling op de wrakingsgronden op 28 juni 2021. De mondelinge behandeling vond plaats op 9 juli 2021, waarbij de gemachtigde van verzoekster, N.J. van Dijk, aanwezig was. De rechter, mr. C.M. Dijksterhuis, heeft in haar schriftelijke reactie op het wrakingsverzoek haar standpunt toegelicht en ontkend dat er sprake was van persoonlijke vooringenomenheid.

Verzoekster heeft verschillende gronden aangevoerd voor de wraking, waaronder het niet toekennen van extra tijd voor de behandeling van de zaak en het niet oproepen van getuigen. De wrakingskamer heeft de argumenten van verzoekster en de reactie van de rechter zorgvuldig gewogen. De wrakingskamer concludeerde dat de beslissingen van de rechter procesbeslissingen waren die niet op vooringenomenheid duiden. De persoonlijke beleving van de gemachtigde werd niet als voldoende bewijs voor vooringenomenheid beschouwd.

Uiteindelijk heeft de wrakingskamer het verzoek tot wraking ongegrond verklaard en de procedure in de hoofdzaak voortgezet. De beslissing is openbaar uitgesproken en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

Beslissing
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
WRAKINGSKAMER
Locatie: Lelystad
Zaaknummer/rekestnummer: 522874 / HA RK 21-137
Beslissing van de meervoudige kamer voor de behandeling van wrakingszaken van 23 juli 2021
op het verzoek in de zin van artikel 8:15 van de Algemene wet bestuursrecht (verder: Awb) van:
[verzoekster]
wonende te [woonplaats] ,
verder te noemen: verzoekster,
gemachtigde: N.J. van Dijk.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het wrakingsverzoek van 7 juni 2021
- de aanvulling op de wrakingsgronden van 28 juni 2021
- de schriftelijke reactie op het wrakingsverzoek van mr. Dijksterhuis van 1 juli 2021
- de pleitnota van verzoekster.
1.2.
Het wrakingsverzoek is op 9 juli 2021 in het openbaar behandeld door de meervoudige kamer voor de behandeling van wrakingszaken (verder: de wrakingskamer).
Bij de mondelinge behandeling is Van Dijk als gemachtigde (hierna: de gemachtigde) namens verzoekster verschenen. In haar schriftelijke reactie op het wrakingsverzoek heeft mr. Dijksterhuis laten weten verhinderd te zijn voor de mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek.
1.3.
De uitspraak is bepaald op vandaag.

2.Het wrakingsverzoek

2.1.
Het verzoek tot wraking is gericht tegen mr. C.M. Dijksterhuis als behandelend rechter (hierna te noemen: de rechter), in de zaak met het zaaknummer UTR 19/3997 (hierna: de hoofdzaak). De verweerder in de hoofdzaak is de Sociale Verzekeringsbank (SVB). De hoofdzaak betreft het door verzoekster ingesteld beroep tegen een besluit van het SVB inhoudende de afwijzing van de aanvraag van dubbele kinderbijslag voor de zoon van verzoekster.
2.2.
Verzoekster heeft het volgende ten grondslag gelegd aan haar wrakingsverzoek.
2.2.1.
Bij brief van 3 december 2019 heeft de rechtbank in de hoofdzaak bepaald dat op 23 januari 2020 een zitting zal plaatsvinden. De gemachtigde heeft op 12 december 2019 verzocht om uitstel van die zitting, omdat een deel van de beroepsgrond in de hoofdzaak in een andere zaak ter beoordeling aan de CRvB voor lag. De rechtbank heeft het verzoek ingewilligd en de zitting tot een nader te bepalen datum uitgesteld.
2.2.2.
Bij brief van 18 december 2020 heeft de rechtbank een zitting bepaald op 16 februari 2021. Daarop heeft de gemachtigde de rechter bij brief van 3 februari 2021 verzocht de zitting nogmaals aan te houden omdat de Centrale Raad van Beroep (hierna: CRvB) nog steeds geen uitspraak heeft gedaan en hij de zaak naar de meervoudige kamer heeft doorverwezen. De rechtbank heeft het nieuwe verzoek om uitstel van de zitting bij brief van 4 februari 2021 afgewezen, waarna de zitting zoals bepaald op 16 februari 2021 heeft plaatsgevonden. Tijdens de zitting bleek dat de rechter van de verkeerde aanname uitging dat de zaak bij de CRvB ook een zaak van verzoekster was. Daarnaast liet de rechter meerdere keren haar ongeduld blijken doordat de planning van de overige zaken op de zitting in de war liep. De rechter heeft de gemachtigde hier diverse keren voor gewaarschuwd. De gemachtigde stelt dat hij zich hierdoor ernstig onder druk gezet voelde, waardoor hij onvoldoende in staat was om de bezwaren uiteen te zetten. Uiteindelijk heeft de rechter de zitting geschorst.
2.2.3.
De rechtbank heeft de gemachtigde vervolgens per brief meegedeeld dat op 22 maart 2021 een vervolgzitting is bepaald en dat daar 30 minuten voor is uitgetrokken. De gemachtigde heeft zowel op 1 april als op 13 april 2021 verzocht om extra tijd te reserveren voor de behandeling van de zaak, onder andere voor het oproepen van getuigen. De rechtbank heeft dat verzoek bij brief van 21 april 2021 ongemotiveerd afgewezen. Per fax van 25 mei 2021 heeft de gemachtigde opnieuw verzocht om extra tijd uit te trekken voor de zitting, zowel om nieuwe stukken te bespreken als voor het oproepen van getuigen. Daarna heeft de gemachtigde de rechtbank per e-mail van 2 juni 2021 verzocht de getuigen die weigeren te verschijnen op te roepen. Per e-mail heeft rechtbank de gemachtigde op 2 juni 2021 meegedeeld dat het verzoek om extra tijd wordt afgewezen, en op 3 juni 2021 dat het verzoek om getuigen op te roepen niet wordt gehonoreerd. De gemachtigde had problemen met het openen van deze e-mails. Hij had van de rechtbank geen code ontvangen om de inhoud van de per Zivver verzonden e-mails te kunnen lezen. Om die reden heeft de gemachtigde telefonisch contact gehad met de griffier. Op vragen van de gemachtigde deelde de griffier mee dat de rechter betrokken was bij het besluit om geen extra tijd voor de zitting uit te trekken en dat de reden daarvoor was dat de rechtbank zich aan de planning wilde houden omdat er ook nog andere zaken op de zitting stonden gepland.
2.2.4.
Volgens verzoekster volgt uit het voorgaande dat de rechter vooringenomen is ten aanzien van verzoekster. In haar wrakingsverzoek voert zij vijf specifieke gronden aan:
Het besluit van de rechtbank om de eerste zitting niet langer uit te stellen. Doordat de rechter uiteindelijk tijdens de tweede zitting de gemachtigde onvoldoende tijd gaf om de bezwaren toe te lichten, vormde dit na de tweede zitting een grond voor wraking;
Dat de gemachtigde zich tijdens de eerste zitting voortdurend door de rechter onder druk gesteld heeft gevoeld vanwege het gebrek aan tijd. Door een onjuiste aanname van de rechter over de inhoud van de zaak had de gemachtigde deze extra tijd nodig;
Dat de rechter twee keer het verzoek om extra tijd ongemotiveerd heeft afgewezen, terwijl uit het telefoongesprek met de griffier bleek dat er wel een reden voor die afwijzing was en de rechter deze dus kennelijk voor de gemachtigde verzwegen heeft;
Dat de rechter het verzoek om getuigen op te roepen op een onjuiste motivering heeft afgewezen. Deze motivering hield in dat het verzoek enkel gebaseerd zou zijn op het feit dat de getuigen weigeren te verschijnen. De door de gemachtigde in zijn brieven aangevoerde redenen heeft de rechter genegeerd. Hiermee wekt de rechter de indruk dat kennelijk als gevolg van grote tijdsdruk belangrijke argumenten over het hoofd worden gezien;
De ongemotiveerde stelling van de rechtbank dat het oproepen van getuigen niet zinvol zou zijn. Deze beslissing lijkt enkel ingegeven te zijn door de kennelijke wens van de rechter om de procedure snel af te willen ronden vanwege tijdsdruk.
2.2.5.
In de aanvulling op de wrakingsgronden, gedateerd 28 juni 2021, voert verzoekster nog een zesde wrakingsgrond aan:
6. in het sociale zekerheidsrecht geldt een advies van het CIZ als deskundigenadvies. In de hoofdzaak heeft het CIZ een advies afgegeven aan de juistheid waarvan verzoekster getwijfeld moet worden. Het oproepen van de door verzoekster voorgedragen getuigen zou dit moeten aantonen. De ongemotiveerde weigering om deze getuigen op te roepen is volgens verzoekster daarom de schijn van vooringenomenheid gewekt.
2.2.6.
Ten slotte vraagt verzoekster om een vergoeding van de proceskosten in deze procedure.
2.3.
De rechter heeft niet berust in de wraking. In haar schriftelijke reactie stelt zij zich op het standpunt dat geen sprake is van persoonlijke vooringenomenheid. Per wrakingsgrond licht zij haar standpunt toe.
2.3.1.
Het besluit om de eerste zitting niet langer uit te stellen was een processuele beslissing om de voortgang van de zaak te bewaken. Zij stelt dit besluit te hebben genomen nadat haar was gebleken dat in de procedure bij de CRvB nog geen zittingsdatum bekend was.
2.3.2.
Hoewel de gemachtigde zich onder druk gesteld voelde, is er voor de zitting relatief veel tijd uitgetrokken. Er staat 45 minuten behandeltijd voor dit soort zaken. Weliswaar is de zitting een kwartier later gestart vanwege problemen met Skype, maar nadat tijdens een schorsing waarin is overlegd met de partijen van de volgende zaken bleek dat die zaken naar de middag verplaatst konden worden, heeft de zitting in de zaak van verzoekster tot 11:15 uur geduurd. Daardoor is deze zaak ruim anderhalf uur inhoudelijk behandeld. De gemachtigde wilde nog één punt naar voren brengen waarvoor geen tijd meer was, daarom is de tweede zitting gepland. De gemachtigde is zeer ruim in de gelegenheid gesteld aan te voeren wat hij van belang vond, aldus de rechter.
2.3.3.
De beslissing om een verzoek om extra tijd af te wijzen is een procesbesluit. Gelet op de lange duur van de eerste behandeling van de zaak en de stelling van de gemachtigde
dat hij nog één enkel punt naar voren wilde brengen vond de rechter een langere zittingsduur niet nodig. De gemachtigde had al zeer ruim de gelegenheid gehad om zijn standpunten naar voren te brengen. In de fax van de gemachtigde van 27 mei 2021, waarmee hij aanvullende stukken heeft ingediend, heeft de gemachtigde niet verzocht om extra behandeltijd voor de zaak van verzoekster.
2.3.4.
Over de vierde, de vijfde en de zesde grond merkt de rechter op dat zij op grond van de Awb een bevoegdheid heeft om getuigen op te roepen, zij is daartoe niet gehouden. Anders dan verzoekster stelt is de beslissing op het verzoek om getuigen op te roepen niet ingegeven door tijdgebrek.

3.De beoordeling

Aanvullende wrakingsgrond van 28 juni 2021
3.1.
Artikel 8:16 lid 1 en lid 3 Awb bepalen dat het verzoek tot wraking wordt gedaan zodra alle feiten of omstandigheden aan de verzoeker bekend zijn geworden en dat alle feiten en omstandigheden tegelijk moeten worden ingediend. De gemachtigde heeft de aanvulling op de wrakingsgronden op 28 juni 2021 ingediend. In die aanvulling licht hij toe dat de aanleiding voor deze aanvullende grond is gelegen in problemen met het ontvangen van twee e-mails van de rechtbank op 3 en 4 juni 2021. Ook maakt hij melding van de omstandigheid dat hij aansluitend drie weken op vakantie is gegaan, waardoor het indienen van de aanvullende grond pas op 28 juni 2021 heeft plaatsgevonden. Gelet op de hiervoor weergegeven voorschriften heeft de gemachtigde zijn aanvulling te laat ingediend. Van een professionele procesvertegenwoordiger mag worden verwacht dat hij op de hoogte is van de geldende regelgeving. Dat hij op vakantie zou gaan levert geen bijzondere omstandigheid op, nu de gemachtigde tijdens de mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek heeft verklaard dat hij in Nederland op vakantie was en hij bekend is met de geldende regelgeving, het verstreken tijdsverloop tussen de waarop hij problemen ervoer met de e-mails afkomstig van de rechtbank en de datum van indienen van de aanvulling op het wrakingsverzoek wordt door deze vakantie niet gerechtvaardigd. Daar komt bij dat de gemachtigde wel in staat is geweest om op 7 juni 2021 – dus tijdens zijn vakantie – het wrakingsverzoek in te dienen. Niet valt in te zien waarom de aanvulling op het wrakingsverzoek – waarvan de aanleiding ligt in omstandigheden die al op 3 en 4 juni 2021 speelden – niet ook in het verzoek van 7 juni 2021 betrokken konden worden. Gelet hierop wordt de aanvullende wrakingsgrond buiten beschouwing gelaten bij de beoordeling.
Inhoudelijke beoordeling
3.2.
Artikel 8:15 Awb bepaalt dat elk van de rechters die een zaak behandelen op verzoek van een partij kan worden gewraakt op grond van feiten en omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen leiden.
3.3.
De wrakingskamer onderzoekt in een wrakingsprocedure of de onpartijdigheid van de rechter schade lijdt. Een rechter wordt geacht onpartijdig te zijn tot het tegendeel vaststaat. Van dat laatste kan sprake zijn indien uit zijn overtuiging of gedrag persoonlijke vooringenomenheid tegenover een procespartij blijkt. Daarnaast kan een procespartij de indruk krijgen dat de rechter vooringenomen is. Het gezichtspunt van de procespartij is hier van belang, maar speelt geen doorslaggevende rol. Beslissend is of de vrees voor partijdigheid objectief gerechtvaardigd is. Komt vooringenomenheid of een gerechtvaardigd vermoeden daarvan vast te staan, dan lijdt de rechterlijke onpartijdigheid schade. De wrakingskamer zal het wrakingsverzoek aan de hand van de hiervoor genoemde maatstaven beoordelen.
3.4.
Bij de beoordeling van het verzoek stelt de wrakingskamer voorop dat de rechter die de zaak behandelt de regie voert: de rechter bepaalt het verloop en de voortgang van de procedure en de zitting en ook de wijze van behandeling van de zaak. De rechter heeft in deze regierol een aanzienlijke vrijheid. De beslissingen van de rechter om niet nader uitstel te verlenen, om geen extra tijd voor de behandeling van de zaak van verzoekster op de zitting uit te trekken en om het verzoek om getuigen op te roepen af te wijzen, zijn naar het oordeel van de wrakingskamer beslissingen over de voortgang van de procedure en de wijze van behandeling van de zaak tijdens de zitting. Dergelijke procedurele beslissingen kunnen in beginsel geen grond vormen voor wraking. Dit is alleen anders als (de motivering van) die beslissingen in het licht van alle omstandigheden van het geval en naar objectieve maatstaven gemeten – bijvoorbeeld door de in de motivering gekozen bewoordingen – niet anders kan worden verstaan dan als blijk van vooringenomenheid van de rechter die haar heeft gegeven.
3.5.
Ten aanzien van de beslissing van de rechter om geen extra zittingstijd in te plannen maakt de gemachtigde bezwaar tegen de motivering daarvan. Volgens de gemachtigde is de motivering in de brieven een andere dan de motivering die de griffier hem telefonisch heeft gegeven. De wrakingskamer stelt vast dat in de brief van 22 maart 2021 – waarin de zitting is bepaald – is meegedeeld dat de voor de zaak van verzoekster uitgetrokken tijd 30 minuten bedraagt. In die brief staat ook dat het eerdere onderzoek ter zitting niet kon worden afgerond. In de brief van 21 april 2021 – waarin het verzoek om extra tijd is afgewezen – is naar de brief van 22 maart 2021 verwezen. Op het tweede verzoek om extra tijd volgde de afwijzing van dat verzoek in de brief van 2 juni 2021 met opnieuw de opmerking dat voor de zaak 30 minuten is uitgetrokken met de toevoeging “Zoals de rechtbank u eerder heeft bericht”. De omstandigheid dat in de brieven niet expliciet is vermeld dat geen extra tijd voor de zaak van verzoekster wordt uitgetrokken omdat de planning van de andere zaken op die zitting dan in het gedrang komt, rechtvaardigt niet de stelling van de gemachtigde dat de rechter de gemachtigde heeft misleid en dat daardoor sprake is van schijn van vooringenomenheid van de rechter. Bij de beoordeling van deze motivering dienen alle omstandigheden van het geval te worden betrokken. Gelet op de omstandigheden die de rechter heeft aangevoerd, namelijk de lange duur van de eerste behandeling van de zaak en de stelling van de gemachtigde tijdens die zitting dat hij nog één enkel punt naar voren wilde brengen, alsook de fax van de gemachtigde van 27 mei 2021 waarmee hij aanvullende stukken heeft ingediend en waarin hij niet heeft verzocht om extra behandeltijd, alle zijnde omstandigheden waarmee de gemachtigde bekend moet worden geacht, alsook de taak van de rechter om de regie te voeren over de procedure, leiden ertoe dat de motivering van de beslissing van de rechter niet zo kan worden opgevat dat deze onmiskenbaar blijk geeft van naar objectieve maatstaven gemeten vooringenomenheid van de rechter.
3.6.
Voor de motivering van de beslissing van de rechter om de getuigen niet op te roepen geldt naar het oordeel van de wrakingskamer evenmin dat het in het licht van alle omstandigheden van het geval en naar objectieve maatstaven gemeten niet anders kan worden verstaan dan als blijk van vooringenomenheid van de rechter die haar heeft gegeven. Het feit dat de rechter op dit punt in de procedure het niet zinvol acht om getuigen op te roepen, houdt nog niet in dat zij dat na de mondelinge behandeling wel zinvol acht, en mogelijk opdracht zal geven tot het oproepen van deze getuigen. De rechter heeft voor ogen wat zij op de zitting met partijen wil bespreken, en maakt haar afweging op een verzoek als dat van de gemachtigde vanuit dat perspectief. Zij heeft hierin een grote vrijheid.
3.7.
Ook de beslissing van de rechter om niet nog een keer uitstel te verlenen haalt niet de hiervoor onder 3.4 genoemde drempel. Dat uitstel verlenen om de uitkomst van een andere zaak af te wachten, die van belang kan zijn voor de beoordeling van de zaak die een rechter in behandeling heeft, niet tot te veel vertraging van laatstgenoemde zaak moet leiden is geen onbegrijpelijke motivering.
3.8.
De persoonlijke beleving van de gemachtigde van de het optreden van de rechter tijdens de eerste zitting – waarvan hij stelt dat hij tijdsdruk heeft ervaren – levert onvoldoende concrete grond op om de conclusie te rechtvaardigen dat de rechter jegens verzoekster een vooringenomenheid koestert. De door de gemachtigde aangedragen omstandigheden waaruit naar zijn stelling volgt dat sprake was van het opvoeren van tijdsdruk zijn daartoe onvoldoende. Uit de schriftelijke reactie van de rechter volgt juist het tegenovergestelde, nu voor deze zitting, waarvoor normaal 45 minuten wordt uitgetrokken ruim anderhalf uur de tijd is genomen. Uit het proces-verbaal van de zitting is een en ander evenmin af te leiden. De rechter bepaalt de orde op de zitting, een partij kan het daar niet mee zijn of dat als onprettig ervaren, maar dat betekent niet zonder meer dat er sprake van is dat de rechter de gemachtigde dusdanig onder druk heeft gezet dat daaruit de vrees van vooringenomenheid gerechtvaardigd kan worden afgeleid. Dat de rechter ten onrechte veronderstelde dat de zaak bij de CRvB ook een zaak van verzoekster was verandert het voorgaande niet.
3.9.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen zal de wrakingskamer het verzoek tot wraking ongegrond verklaren.
3.10.
Voor vergoeding van proceskosten is in een wrakingsprocedure geen plaats. De wrakingsprocedure is immers niet een geding tussen de wrakende partij en de door hem gewraakte rechter als procespartijen, maar een door de wet aan de rechtbank opgedragen beoordeling van de vraag of de rechter zich van verdere behandeling van de zaak moet onthouden.

4.De beslissing

De wrakingskamer:
4.1.
verklaart het verzoek tot wraking ongegrond;
4.2.
draagt de griffier van de wrakingskamer op deze beslissing toe te zenden aan verzoekster, de rechter, andere betrokken partijen, alsmede aan de voorzitter van het team bestuursrecht waarvan de rechter deel uitmaakt en de president van deze rechtbank;
4.3.
bepaalt dat de procedure van verzoeker met zaaknummer UTR 19/3997 dient te worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevond op het moment van de schorsing vanwege het wrakingsverzoek.
Deze beslissing is gegeven door mr. C.A. de Beaufort, voorzitter, en mr. A. van Dijk en mr. D.J. van Maanen als leden van de wrakingskamer, bijgestaan door mr. I.S.J. Goeman-Bruijn, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 23 juli 2021.
de griffier de voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.